Spookschip in de nacht

Slapeloosheid is een ramp. Ik heb er sinds een tijdje veel last van. Redenen? Onbekend. Wat doe je in wakkere uren? Soms: een gedicht schrijven over slapeloosheid.. Daar is geen keuze mee gemoeid. Liever zou ik slapen als een roosje dan met woorden in mijn hoofd te zitten. Ze komen vanzelf en wanneer ze komen moet ik er ook iets mee doen. Verjagen is geen optie want daarvoor zijn ze dan weer te aantrekkelijk. Soms word ik wakker met een regel in mijn hoofd die af is en die lijkt te zeggen: ‘en nu jij, ik heb mezelf al bedacht, de rest is voor jou’. Inspiratie is iets vreemds. Maar dus … slapeloosheid.

Slapeloosheid

Gedoemd onder dekens ben je
het spookschip op de barre golven
van een dode nacht.
Je zoeklichten vinden alleen het zwart van duisternis.
In het ruim rolt je geest in een fles heen en weer.
Ongerijmde uren struikelen langs je boeg
en rafelige dromen
over ongelukken
en bedrog kruisen je koers.
Ochtend blijft buiten bereik.

spookschip

‘Hoop’ is het ding met veren

Een heel jonge Emily Dickinson, één van de zeldzame foto’s die van haar zijn gemaakt.

Emily Dickinson (1830 – 1886, Amerikaanse dichteres) dwaalt even door mijn dagen. Ik had haar graag gesproken, of wat brieven met haar uitgewisseld. Ze woonde in Amherst, Massachussets, en leidde een weinig ophefmakend leven, grotendeels op dezelfde plek, in hetzelfde huis. Ze bleef ongetrouwd en kinderloos, maar had inspirerende vriendschappen met mannen die vooral betrekking hadden op haar poëzie . Trouw aan zichzelf schreef en schreef ze, meer dan 1700 gedichten, waarvan er 7 tijdens haar leven werden gepubliceerd, en dan nog in bewerkte vorm. Haar stijl was voor die tijd vernieuwend: haar voortdurende gebruik van gedachtenstreepjes, hoofdletters middenin de tekst en ongebruikelijk of afwezig rijm pasten niet in de toen strakkere vormschema’s van poëzie. Op de koop toe was ze een vrouw, waardoor nog sneller werd geoordeeld dat wat ze schreef ongeschikt voor een publiek en dus onpubliceerbaar was. Behalve voor haar meest nabije vrienden en familie moet ze soms mensenschuw zijn overgekomen en ze leek er zelf niet altijd op gebrand om een lezerspubliek te hebben. Gelukkig heeft de tijd haar postuum faam gebracht en wordt ze nu als één van de grote vernieuwers in de Amerikaanse poëzie aan het eind van de 19e eeuw beschouwd.

Hieronder een gedicht van Emily Dickinson over hoop. Heel mooi als je het mij vraagt, en hoop is iets wat we allemaal altijd kunnen gebruiken. Niet tevreden over de Nederlandse vertaling in de bundel ‘De mooiste gedichten van Emily Dickinson’ (uitgave De Morgen – Bibliotheek / Wereldpoëzie, 2002) heb ik er zelf een andere gemaakt.

‘Hope’ is the thing with feathers –
That perches in the soul –
And sings the tune without the words –
And never stops – at all –

‘Hoop’ is het ding met veren –
Dat neerstrijkt in de ziel –
Het zingt het lied, de woorden niet –
En niemand – houdt het tegen –

And sweetest – in the Gale – is heard –
And sore must be the storm –
That could abash the little Bird
That kept so many warm –

En zoetst klinkt het – bij felle Wind –
Alleen de zwaarste storm –
kan het verslaan – dit Vogeltje
Bij wie je warmte vindt –

I’ve heard it in the chillest land –
And on the strangest Sea –
Yet, never, in Extremity,
It asked a crumb – of Me.

Ik hoorde ’t in het kilste land –
En op de vreemdste Zee –
Maar vroeg het, zelfs in Hoogste Nood,
Een kruimel van Me? Nee.