
suju-foto via Pixabay
Ik zit een gedicht te schrijven over de dood – ik heb de laatste regels in mijn hoofd, het staat er bijna – wanneer ik een doffe klap tegen het raam schuin achter me hoor. Het gebeurt zelden, maar ik weet wat het betekent: er is een vogel tegenaan gevlogen. Ik denk: ‘kansloos, op slag dood, niet kijken, laat me geen dode vogel moeten opruimen, please nee’. Ik ga toch kijken: er ligt een musje op het platte dak onder het raam, op zijn/haar (?) zij. Bewegingloos, zo lijkt het, dan zie ik dat de flank lichtjes op en neer gaat, het halfdichte ooglid trilt. Ik open het raam, steek traag mijn rechterhand uit om mus niet te laten schrikken. Denk: ‘als je je laatste adem uitblaast, laat er dan een vriendelijke hand in de buurt zijn, ook al ben je niet vertrouwd met vriendelijke handen.’ Ik strijk met één vinger, mus lijkt niet te schrikken of bang te zijn, blijft gewoon liggen. Ik fluister wat bezwerende dingen: ‘je gaat niet dood, komaan, niet doodgaan, volhouden’. Ik raap voorzichtig het slappe lijfje op en vouw licht mijn vingers er omheen. Het oog knippert, de flank rijst en daalt, de bek gaat open en dicht. De vleugels en pootjes lijken niet zichtbaar beschadigd, maar liggen er lam bij. De tijd staat stil. Op de daken rondom fel gekwetter, alsof familieleden gealarmeerd commentaar geven bij de gebeurtenis. Minutenlang verandert er niets. Dan plots grijpt het ene klauwtje om mijn pink, het andere om mijn ringvinger. Met een schokje staat mus rechtop in mijn handpalm. Ik denk weer hard: ‘je vleugels zijn ok, je kan het, nog even uitrusten, kalmpjes aan’. Mus staat te staan, mus heeft geen haast. Mus laat iets vallen, links van mijn pink, netjes op het dak, tot twee keer toe. Ik verwacht dat er na een tijdje misschien wat voorzichtig geklapper zal komen, wat onhandig testen of alles het nog doet. Maar nee. Zonder overgang zetten de pootjes zich krachtig af. Mus vliegt in één vloeiende beweging tot in de perenboom vijf meter verderop en verdwijnt tussen beregende bladeren en vruchten. Ik keer terug naar mijn schrijfplek en schrijf de laatste regels die al in mijn hoofd zaten.
***
praatje met de dood
in een lege straat zag ik de dood
ik wist dat hij het was omdat zijn jas te lang was
bijna tot op zijn schoenen
niemand draagt nog zulke lange jassen
tenzij de dood
hij lachte wat betrapt
herpakte zich
rechtte zijn schouders zei
denk niet dat je me kan bezweren
door me recht aan te kijken met die vranke blik
ik zei je hebt gelijk
ik weet dat je geen zachte vriend bent
brutale klappen uitdeelt als een bokser
lacht om targets en agenda’s
en altijd het laatste woord hebt
hij keek en knipperde niet met zijn ogen
inderdaad zei hij
we maakten beiden rechtsomkeer
ik ging naar huis
hij verder in zijn lange jas in de lege straat