Bella Italia, vengo da te, (se posso)

Manarola, Cinque Terre (bron: Pixabay)

Ik heb een maand. Waarin ik niet hoef te werken. Waarin ik alles – nu ja, misschien niet echt alles, laten we zeggen alles binnen redelijke en weldenkende perken – kan doen waar ik zin in heb. Het wordt reizen. (Grotendeels) in mijn eentje. Die maand is september 2022. Ik weet het al een half jaar, maar nog altijd is mijn plan niet meer dan de vage schets van een route in mijn hoofd. Maandenlang lag een potige blokkade dwars in mijn borstkas, je zag ze nog net niet uitsteken aan de zijkant van mijn ribben. ‘De kinderen hebben je nodig, wat als er iets met je hoogbejaarde ouders gebeurt, ook al is je lief niet zo’n reiziger, je kan toch niet zomaar weggaan, eigenlijk komt het nu niet uit en kan je het niet beter uitstellen, en oh die arme collega’s die dan weer …’. Als iemand anders het lijstje met bezwaren afraffelde, zou ik met mijn ogen rollen en denken: ‘ocharm, nog zo’n vrouwmens dat zich aan handen en voeten laat kluisteren door de rest van de wereld’. Blijkt maar weer eens dat clichés altijd cliché lijken wanneer je ze een ander ziet uitleven. Wanneer je ze zelf vertoont, worden ze plots uniek en legitiem.

Maar ze zijn er ook om achter te laten, natuurlijk. Wat ik bij leven en welzijn – als ’t God belieft, zei mijn oma altijd – zal doen op 1 september. Ik ben in het zesde decennium van mijn leven – ugghh ben ik echt al zo oud, ik ben toch geen zestiger? nee, maar je bent wel in het zesde decennium, niks aan te doen – en heb nog nooit alleen gereisd. Natuurlijk wel alleen ergens heen, maar dan wel om daar, op de verre plek, in één of ander gezelschap te zijn. Eén van mijn dochters zal een stukje meereizen, maar voor de rest zal ik alleen zijn. En ik hou daarvan af en toe, maar heb geen idee hoe het mij reizend en week na week zal bevallen. Eigenlijk heb ik er geen voorstelling van.

Waarheen het gaat, hebben titel en foto van dit stukje al ruimschoots verraden. Mijn hoofd blijft zeggen dat ik, nu ik de gelegenheid en de tijd heb – ‘komt misschien noooooit meer terug, komaan zeg’ – naar iets veel specialers en wilders en coolers dan Italië moet gaan. Naar Lhasa ofzo, naar Kamtsjatka, de Karpaten of de Lofoten of een continent waar ik nog niet ben geweest, of minstens heel Oost-Europa door. Maar nee, mijn hart blijft zo luid mogelijk Italië scanderen. Onze gezinsvakanties brachten ons nooit verder dan het Como-meer, de compromissen kwamen altijd neer op koelere noordelijker streken. Intussen bleef ik terugverlangen naar de plekken die ik op mijn 17e zag, laatste jaar van de klassieke humaniora, de in steen gebeitelde Rome-reis. Deze keer veroorloof ik me om mateloos gulzig te zijn. Zal ik via Siena en Perugia, en oh ja, Assisi moet er ook nog bij. Heb ik tijd om langs de oostkust, Bari misschien, en dan zo naar het noorden, wie weet lukt Venetië nog op de terugweg.

Het vervoermiddel? De trein, naturalmente. Ik heb intussen al genoeg Europese steden met de trein bereisd om te weten dat de trein de ruggengraat van mijn reis moet worden. Ik stel mij voor dat ik ergens een lijn uitkies, instap, uit het raampje kijk en denk: ‘hé, hier ziet het er leuk uit’ en dan uitstap op een plek waar ik niks over weet. Zo zal het allicht niet gaan, ik vrees dat het soort reizen op de bonnefooi waar ik over droom misschien niet meer bestaat of kan. Maar misschien is dat laatste ook wel een excuus en heb ik niet de ‘guts’ om ’s ochtends niet te weten waar ik ’s avonds zal slapen, en of ik wel een slaapplek vind. Laten we toch maar wat voorbereiden. Ideeën genoeg. En ontdekkingen. Blijkbaar zijn er in Italië veel kloosters en abdijen die kamers verhuren. In mijn hoofd strijk ik met zere voeten en een zware rugzak neer in een spartaans kamertje met een smal bedje en ik zie het al helemaal zitten.

Voor de rest zijn mijn besognes van het type ‘haal er alles uit wat er uit te halen valt, en liefst nog wat meer eigenlijk als het kan’. Ik vraag me af of ik niet één of andere insteek moet hebben, een rode draad. Mijn ecologisch (schuld)bewustzijn zegt dat ik eco-initiatieven moet gaan bezoeken, mijn literair ik dat ik overal waar ik kom de plaatselijke bibliotheek moet aandoen (maar boekhandels en bibliotheken waar het gros van de boeken in een taal is die ik niet voldoende beheers maken mij altijd een beetje triest), mijn vertragende zelf drukt mij op het hart om op zoveel mogelijk plekken de stad uit te gaan om een staptocht te maken. Als ik niet uitkijk, raakt mijn maand van vrijheid bedolven onder de to do-lijsten. En wat zeker moét: nog wat Italiaans leren. Je hebt een goeie maand de tijd: start!

Ik maan mezelf tot kalmte. Even praktisch wezen. Terug naar de treinrouteplanners, de nuchtere vraag of er in Pisa ook iets anders te doen is, vermits ik weinig interesse heb om naar een scheve toren te gaan kijken. Nog een keer beter opzoeken of je als vegan in Italië veroordeeld bent tot elke dag pizza marinara en een insalata verde vooraf.

Die ‘se posso’ in de titel: als ik het goed heb, kan dat zowel ‘als ik kan’ als ‘als ik mag’ betekenen. Zoals in het Frans dus. Die dubbelzinnigheid past vooralsnog uitstekend bij me. Laat ik een mantra kiezen: komt allemaal goed. Komt vast allemaal goed.