Bella Italia: de kleurtjes van Procida (dag 23

Als je in Sorrento bent, moet je minstens een keer de boot in naar één van de eilanden in de baai. Luxepaardje Capri, of het groene Ischia (waar Elena uit de Ferrante-trilogie op vakantie gaat in haar jeugd), of Procida, het allerkleinste, met de kleurige huisjes (waar de film ‘Il Postino’ werd gedraaid). Capri valt af, ik verwacht er mensenmassa’s en platte consumptie. Ik twijfel lang tussen Ischia en Procida en kies dan het laatste. Ik heb maar één dag en Ischia is te groot voor zo’n klein tijdsbestek.

Ik schat de staptijd naar de Marina verkeerd in en kom vlak voor vertrek van de ferry aan bij het loket. ‘Hij gaat over vier minuten, het is die daarboven, haast je.’ Ik ren en stap als één van de laatsten aan boord. Een bemanningslid zegt iets tegen me wat ik niet meteen versta. ‘Why are you all alone? Nice girl like you’. What the …? Naarmate ik afzak naar het zuiden, merk ik het wel: als vrouw alleen roep ik meer vragen op, krijg ik meer blikken. In Napels zei een Italiaanse vrouw me: ‘Nee, dat zou niet zomaar kunnen in Italië, een getrouwde vrouw die in haar eentje gaat reizen.’ Later op de dag op Procida spreekt een oudere vrouw – schort, zwarte kousen – mij er ook over aan. Ik lijk voor haar een fenomeen om met enig hoofdschudden te benaderen. ‘Kijk haar nu’. Wel, sorry lieve mensen, maar ik ga toch gewoon verder genieten van mijn reis.

Procida is schilderachtig en niet overspoeld. Wanneer je de paar straten met terrassen en winkeltjes in het centrum door bent kan je verder op goed geluk door de smalle straatjes dwalen. Het eiland is maar 4 km² groot, dus je komt telkens weer uit bij de zee, een piepklein jachthaventje, een strand, uitzicht.

Ik heb gelukkig aan zwemspullen gedacht en ga even zwemmen terwijl het strand van Marina Coricella nog bijna leeg is. Eén van de vele momenten waarop ik besef: ‘Hier ben ik. Ik maak deze reis. Wow!’.

Wat mij wel onaangenaam treft op Procida: het verkeer. Je zou verwachten dat op een plek als deze iedereen een graadje trager schakelt, maar nee. Auto’s en scooters scheuren door de smalle straten. Er zijn geen stoepen, dus wanneer een iets breder voertuig langs moet, plak ik me zowat tegen de muren van de huizen. Er wordt gefietst, maar alle fietsen zijn elektrisch en hebben dikkere banden dan de scooters. Ook zij komen met een rotvaart voorbijsuizen. In de loop van de dag krijg ik de indruk dat stappen hier geen deel uitmaakt van het mobiliteitsplan, tenzij misschien om even je hond uit te laten. Wat er dan wél is: minibusjes, elektrisch, die gratis rijden en zowel door toeristen als locals gretig gebruikt worden.

De enige boot terug naar Sorrento gaat om 17u50. Tegen vieren besluit ik dat ik genoeg gestapt heb. Tijd voor een terrasje en een ‘lingua di Procida’: een tongvormig bladerdeeggebakje, met citroenvulling natuurlijk.

Bella Italia: Godenpad (dag 22)

Het stond op mijn prioriteitenlijstje gebeiteld: de Sentiero degli Dei stappen, en voilà, het is zover. Ik sta rond kwart over 8 gewapend met busticket en stapschoenen aan de bushalte van de SITA-bus die naar Amalfi rijdt. Vanaf Amalfi moet ik nog een andere bus nemen. Je moet er iets voor over hebben, om bij dat pad te komen. En – zoals al vaker vastgesteld tijdens deze reis – ben ik niet de enige. Er staat al een grote groep mensen aan de halte. Zodra de bus aankomt, is het dringen en drummen. Bus vol, wachten op de volgende. Ik praat met twee Vlaamse jongedames die ook het pad willen stappen en samen bewaken we onze plek in de wachtrij, want als je niet uitkijkt, ben je zo voorbijgestoken. Volgende bus, we kunnen erin en hebben zelfs een zitplaats. Daar ben ik het komende anderhalf uur heel blij om, want de busrit is wat anders dan een gemiddeld De Lijn-ritje op het Vlaamse platteland. Wanneer de bus Sorrento uit is, neemt hij de Amalfi-kustweg, en ja, da’s een ervaring. De weg is smal, ligt tientallen meters boven de zeespiegel en komt neer op een verzameling (haarspeld)bochten langs de grillige kustlijn. Het uitzicht is aan één stuk spectaculair. Elke keer wanneer er een scherpe bocht aankomt, toetert de chauffeur om tegenliggers te waarschuwen. Ik zit aan de rechterkant van de bus en sta in bewondering voor de man; hij kent z’n voertuig tot op de centimeter, want herhaaldelijk moeten we rakelings langs de reling of langs iets bredere tegenliggers. En het is ook nog eens druk op de weg. Op een bepaald moment lijken we helemaal vast te zitten: de bus moet een kleine vrachtwagen passeren en dat puzzeltje wil maar niet passen. Achter de bus en achter de vrachtwagen groeit er een file. Wanneer enige ‘Avanti avanti’ en ‘Vai vai vai’ van de chauffeur niks uithalen, zet hij de bus in achteruit, rijdt een tiental meter terug en ja, het lukt. Respect!

Uiteindelijk komen we aan in Amalfi. Best charmant, maar een toeristenhol. Het bulkt er van de shops en bars en terrasjes en het is er overvol. Wel een mooie kathedraal, met wat Byzantijnse invloeden.

Maar er moet een volgende bus gehaald worden. Deze gaat heuvelopwaarts naar Bomerano, waar het pad start. Het busstation is razend druk en het is niet makkelijk om uit de stroom van bussen wijs te raken. Ik zoek en vind al gauw andere stappers: Amerikanen, Canadezen, en ook weer de Vlaamse jongedames. Er zijn ook grote groepen Italiaanse jongeren voor wie de schooldag er blijkbaar opzit. Wanneer de bus aankomt, volgt er een totale bestorming: de jongeren drummen massaal de bus in en enig ellebogenwerk van de stappers haalt weinig uit. Bus vol. Gelukkig wordt er meteen een extra bus ingelegd en ook daarvoor is het trekken en duwen. Ik raak erin, maar moet rechtstaan. Meer dan een half uur op vijf vierkante centimeter terwijl vlakbij een stel Italiaanse jongeren de grootste lol hebben met een Amerikaan die ze alle schunnige woorden en uitdrukkingen aanleren die ze kennen. Ik ben heel blij om uit te stappen (en heb intussen ook weer wat Italiaans bijgeleerd). De groep stappers waaiert snel uit, iedereeen stapt in eigen tempo, eindelijk stilte en rotsen en zon en pad.

Na een paar uur stappen kom je uit in het piepkleine Nocelle. Op het dorpsplein staat een kraampje waar een man citroendrankjes en -granita verkoopt. Sorrento en de Amalfikust zijn citroenenland: behalve de drankjes en de alomtegenwoordige limoncello vind je hier overal handdoeken, schorten, aardewerk en nog veel meer met citroenen erop. Maar Nocelle is één en al rust en groepjes stappers die genieten van een ijskoud drankje.

Na Nocelle volgt een lange afdaling naar Positano. Positano is één van die iconische fotogenieke plekken die iedereen moét gezien hebben, dus ook hier weer veel volk en hyperconsumptie. Ik ga nog wat op het strand zitten en een verfrissend voetenbadje nemen in de zee en neem de SITA-bus terug naar Sorrento.

Bella Italia: van Napels naar Sorrento (dag 21)

De dagen schuiven op en ik raak achter met de verhalen, dus even een inhaalbeweging. Met meer beelden, en minder tekst. Voor ik Napels verliet, wilde ik nog zeker het Klooster van de Heilige Klara (Monastero di Santa Chiara) bezoeken, vooral dan de binnentuin ervan. Het klooster dateert uit de 14e eeuw, maar in de eerste helft van de 18e eeuw werden er belangrijke verbouwingen gedaan. De tuin werd toen in vier secties opgedeeld die afgezet werden met pilaren en stenen banken die allemaal werden versierd met majolica-tegels: de pilaren met bloemen- en plantenmotieven, de banken met scènes uit het landleven en de zeevaart uit die tijd en met mythologische taferelen. Op de muren onder de arcaden zijn religieuze fresco’s aangebracht. De aanpalende kerk werd zwaar getroffen door bombardementen tijdens WOII, maar de tuin werd wonderwel gespaard. Overal staan bordjes dat je niet op de betegelde banken mag gaan zitten, onder de arcaden mag het wel.

Na de middag is het tijd voor de zoveelste treinrit van deze reis – ergens in de 20 intussen -, met bestemming Sorrento. Sorrento ligt aan de andere kant van de baai van Napels, zo’n 60 km verderop. Je raakt er met de zogenaamde Circumvesuviana, een netwerk van spoorlijnen waarvan het functioneren volledig losstaat van de andere spoorwegen. De stations liggen gemiddeld 1,5 km van elkaar, zodat het meer dan een uur duurt om de afstand naar Sorrento af te leggen. Aan het Circumvesuviana-loket is het druk en wanneer ik op het perron kom, staat het al vol reizigers. Met Pompei en Herculaneum als haltes is deze lijn enorm populair. Sorrento en de stadjes errond danken hun aantrekkingskracht dan weer aan het feit dat ze een prima uitvalsbasis zijn om de Amalfikust te ontdekken.

Ik ben blij dat ik een zitplaats heb kunnen scoren en in een heel gezapig tempo raak ik in Sorrento. Ik logeer deze keer niet in de buurt van het station en evenmin in het centrum, wel op bijna twee kilometer stappen, in het gehucht Sant’ Agnello. Opnieuw in een klooster, al kan ik er weinig kloosterachtigs ontdekken en zijn er nergens suore te bespeuren. Het is wel een prachtige plek, op de rotsen boven de zee gelegen, met een soort botanische tuin in het klein. Het hoofdgebouw heeft iets van een grand hotel uit de vorige eeuw. En ik mag er in het tuinhuis logeren. Nu ja. In de tuin staan kleine paviljoentjes met kamers. Kraaknet, maar er komt alleen daglicht binnen als je de deur naar de tuin openzet. Ter compensatie mag je wel in de tuin en op de terrassen gaan zitten.

Na het inchecken is er nog meer dan genoeg tijd om Sorrento te verkennen en ‘research’ te doen. Waar precies kan je tickets kopen voor de ferry’s naar de eilanden? Kloppen de gegevens die ik heb over bussen naar plekken aan de Amalfikust? Wat zijn de busuren, de ticket-tarieven? Je kan heel veel van tevoren opzoeken, maar uiteindelijk kan niks live prospectie vervangen. Ik verbaas me over Sorrento. De sfeer is totaal anders dan die van Napels. Het heeft iets van een mondaine badplaats. Vooral in de buurt waar ik logeer heet elk hotel ‘Palace’, ‘Grand’ of ‘Royal’ en allemaal hebben ze zo te zien schitterende tuinen en terrassen met zicht op zee. De ligging op een tufstenen plateau maakt Sorrento bijzonder, je ziet op vele plekken de zee in de diepte onder je liggen. Het ontdekkingsreizigertje in mij ziet het alweer helemaal zitten. En ik ben niet de enige: ook hier is het weer erg druk, met zo te horen een grote concentratie Amerikanen.

Bella Italia: Napoli met de rem op (dag 20)

Er zijn dagen dat reizen helemaal vanzelf lijkt te gaan, en dan zijn er die waarop je het paard in de steeplechase lijkt dat elke hindernis met de knieën aantikt en een miezerig parcours loopt. Er zijn weinig verklaringen voor. Op zulke dagen lijkt er één of andere grote rem op te staan. Ik had een plan voor dinsdag en nee, ik vond het niet speciaal ambitieus: het Museo Capodimonte bezoeken – een statig rood palazzo hoog in de heuvels rond het centrum van Napels, gelegen in een 134 ha groot park – en later op de dag ‘Napoli sotterranea’, het ondergrondse Napels. Maar vanaf het moment dat ik de metro wilde nemen leek alles helemaal stroef te gaan. Eén open loketje en een rij van wel 50 man om een ticket te kopen. Aantal werkende automaten: nul. Aanschuiven om iets te zien dat ik graag wil zien: ok. Aanschuiven voor een metroticket: no way. Volgt een odyssee doorheen het hele station omdat deze koppige ezel weigert in de rij te staan. Ik besef dat het uiteindelijk waarschijnlijk sneller was gegaan als ik dat wel had gedaan, maar ik leerde wel een hoop door allerlei mensen aan te spreken: dat de automaten voor treintickets ook metrotickets verkopen, maar helaas niet het ticket dat ik nodig heb / dat er op het stationsplein een mini-kiosk staat die metrotickets verkoopt / dat je er alleen cash kan betalen (en heb ik natuurlijk net geen cash) / waar er een geldautomaat te vinden is / wat het nummer van de bus is dat ik na de metrorit moet nemen. De metro rijdt hortend en doet er lang over. Wanneer ik uitstap, kom ik op een kruising van allerlei straten terecht, met de daarbij horende Napolitaanse verkeerschaos, en geen idee waar nu die bushalte is. Vragen, alweer. In de bus weet ik dat ik de goeie richting uitga, maar niet precies wanneer ik moet uitstappen. Vragen, nog maar een keer. ‘Nog een eind, nog zeker 5 of 6 haltes’. De bus komt in stapvoets verkeer terecht en kruipt haast de heuvel op. Wanneer ik eindelijk aan het museum kom, is het al middag. Het ziet er wel goed uit.

Soms ben ik blij dat ik niet al te veel voorbereid, zodat ik bijvoorbeeld niet al van tevoren weet wat de topwerken in een museum zijn. En dan plots verrast word …

door de blinden van Breughel. Zoals zowat alle musea in Italië barst ook dit ongeveer uit z’n voegen van de kunstobjecten. Het is selecteren. En ook weer: eeuwenoude en hedendaagse kunst in één gebouw. In dit geval baroksalons op verdieping één en twee en een aangepaste ruimte voor hedendaagse kunst onder het dak. De oude vazen op het epoquetafeltje mogen er gewoon bij staan en passen wonderwel.

Na het museum wandel ik in het park en moét ik beslist taart eten (ik maak in principe nooit foto’s van het eten op mijn bord, maar geef toe, het terrasje is heel sfeervol).

Het is late namiddag wanneer ik er die eindeloze busrit terug naar het centrum heb opzitten en de ingang tot het ondergrondse Napels vind ik vlotjes. Overal onder de huidige stad kan je nog sporen vinden van eerdere beschavingen en gebeurtenissen, bv van de Griekse oorsprong (Neo-polis), van de Romeinse tijd, van de impact van de Tweede Wereldoorlog. Met een gids trek je door een doolhof van tunnels, je komt overblijfselen van een aquaduct tegen, van een Romeins theater. Bevreemdend en fascinerend. Je lijdt liefst niet aan claustrofobie, want de gangetjes zijn op sommige plaatsen aardedonker en amper 40 cm breed.

Einde van de dag, en mijn plan heb ik uitgevoerd, maar dan gaat de metro weer dwars liggen. Om een onduidelijke reden komt hij 45 minuten lang niet opdagen. Het perron loopt helemaal vol en wanneer hij eindelijk aankomt, barst een spontaan applaus los. Napels mag dan al trots zijn op z’n mooie metrostations, aan de werking ervan valt nog wat te sleutelen.

Metrostation Toledo

Bella Italia: crazy Napoli (dag 19)

Ik kom op maandagmorgen rond elven aan in Napels. Te vroeg om in te checken in het B&B-hotel, maar ik kan alvast proberen daar het blok lood op mijn rug kwijt te raken. Aan de balie: Giuseppe, met felgroene polo en netjes achterover gegelde haren. Ik zeg dat ik een kamer gereserveerd heb. Hij kijkt het even na en vraagt dan ‘Italiano o inglese?’. Wow, nog nooit heeft iemand me zo hoffelijk de keuze geboden welke taal ik liefst wil spreken. ‘Italiano’. Prima, inchecken kan vanaf 14u, ontbijt van/tot enz. Va bene, en mag ik voorlopig mijn rugzak achterlaten? Tuurlijk mag dat, in de bagagekamer. En dan: ‘Je spreekt goed Italiaans, maar het is ‘Posso lasciare LO zaino qui?’ en niet ‘Posso lasciare IL zaino qui?’. Een baliebediende die zo vriendelijk is om je Italiaans bij te spijkeren: een man naar mijn hart, die Giuseppe. Hij vertelt ook nog dat het vandaag de feestdag is van San Gennaro, patroonheilige van Napels. Iets met de Duomo en bloed dat gaat vloeien enzo, ik zal het wel zien.

Bevrijd van lasten ga ik erop uit. Zonder google maps op de telefoon en zonder papieren stadsplan een stad intrekken is tegelijk ongemakkelijk – in welke richting is het centrum? – en spannend, ik heb geen idee wat ik kan verwachten. Toeristische wegwijzers helpen enigszins. Vanaf dit punt wordt het incoherent, en dat lijkt het zowat drie dagen lang te blijven. Napels is geen rechtlijnig verhaal. Napels is bochtig, grillig, verrassend.

Centro storico: ik kom er terecht en kijk mijn ogen uit. De straten zijn ofwel hobbelig en groezelig en permanente-marktachtig en levendig of smal en hoog en steegachtig met wasgoed en elektriciteitslijnen. Het ruikt er naar afval en etensgeuren en sterke schoonmaakproducten. Er wordt geroepen vanuit auto’s, vanaf stoepen en scooters. Om de paar seconden toetert er wel ergens iemand. In eerste instantie durf ik mijn camera niet uit mijn tas te halen, maar daarna merk ik dat het wel ok is.

San Gennaro: betekent hopen volk, kraampjes allerhande langs de Via del Duomo, een druk bijgewoonde kerkdienst, een priester met geluidsversterking en op videoscherm, tranen hier en daar, tegelijk toeristen die de Duomo in- en uitstromen. Het gaat over een wonder van gestold bloed in ampullen dat op de feestdagen van de heilige, enkele keren per jaar, weer vloeibaar wordt. De kerkelijke hiërarchie wilde er op een bepaald moment niet meer zo van weten, maar dat was buiten het volksgeloof van de Napolitanen gerekend. San Gennaro blijft immens populair. Ik krijg er honger van en bestel bij het eerste gelegenheidsterrasje dat ik tegenkom een pizzetta, bier en een sfogliatella. Rare combinatie en het bier stijgt in geen tijd naar mijn kop, dus de rest van de middag gaat licht pulserend voorbij.

Sfogliatella: hiervoor geef ik met plezier tijdelijk mijn vegan eetgewoonten op. Napolitaanse specialiteit, duizend laagjes knisperig bladerdeeg, vulling van zoete ricotta of andere dingen. En als we het dan toch over eten hebben: pizza fritta (zoiets als calzone, maar dan gefrituurd) en andere gefrituurd spul in een puntzak zoals visjes (niet aan mij besteed), vleesballetjes (evenmin aan mij besteed), courgettes en aubergines en ongeschilde aardappels (yes!), baba’s met behalve rum nog allerlei andere smaakjes. Street food volop dus.

En wat valt er verder te zien in Napels? Een miljoen dingen. Ik laat mij op dag 1 drijven op de stroom. En op de uitersten. Beland in het Madre, museum voor hedendaagse kunst. Na de drukke volkswijken opeens hagelwitte, serene ruimtes. Mimmo Paladino.

Lawrence Carroll …

En na een incheck-pauze in het hotel weer verder. Waar is dat water, die baai van ‘Napels zien en dan sterven’? Via Nuova Marina klinkt de goeie kant op, maar is een soort stadssnelweg. Met enig geduld komt het er allemaal aan, ik wandel plots door een wonderbaarlijke Napels-documentaire: galleria Umberto (glas, koepel, mozaïeken, wow), Castel Nuovo (Middeleeuws slot, slotgracht) Plaza del Plebiscito (palazzi, basilica) …

En dan het water, kades, bootjes, koppeltjes, Vesuvius …

Het wordt stilaan avond. Een eind verderop is Castel dell’Ovo, nog een kasteel, op een rots. En dan gaan de zon en de dag onder en een miljoen gsm’s en een paar Canon-camera’s de lucht in voor de obligate foto’s.

Ik ben positief Napoli-murw en te moe om nog te stappen. Metro Municipio in. Het zoveelste contrast.

Bella Italia: weekend in en rond Rome en afscheid (dag 17 – 18)

Vroege ochtend. De samenreisweek met dochter A. zit erop, ik begeleid haar naar het station, waar ze de Leonardo Express naar de luchthaven neemt. Onderweg delen we cakejes die we niet willen meenemen uit aan de daklozen, slapend of wakker. Roma Termini is een mierennest: op elk moment van de dag lijkt het een luchthaven tijdens spitsuur. Zowat iedereen heeft koffers bij, er rijden bagagewagentjes rond en je moet over veel zen beschikken om niet minstens licht gestresst te raken. We nemen afscheid. Daar gaat mijn middelkind. Moedergedachten racen haar achterna: laat alles goed gaan, geen treinvertraging, treinpech, wilde staking, geen chaos op de luchthaven … Ik keer terug naar het klooster. De kamer is leeg, met een plotse schok ben ik weer alleen. Het voelt als opnieuw beginnen, zoals het vertrek van thuis 19 dagen geleden ook die schok had van omringd naar alleen. Ik heb al geleerd dat dat heel gemengde gevoelens kan opleveren: in de buurt van tranen kan brengen maar ook in de richting van euforie. Alleen reizen kan even plots confronterend en naakt voelen als geweldig en spannend. Ik heb nog tijd voor een half uurtje op het dakterras. Eigenlijk heel werelds in een klooster: een dakterras met loungezetels om half 9 terwijl de zon alweer aan haar klim bezig is. Ik betwijfel dat de suore in hun latte-kleurige habijten hier ooit komen zitten.

Rond half 10 moet ik nog één keer Roma Termini confronteren, de toegangspoortjes door en dan de hogesnelheidstrein in naar Napels. Stipt vertrek, intussen verwacht ik niet anders meer. Het uitzicht onderweg trekt de aandacht: groene vlaktes, bosjes, verspreide dorpjes en in de verte groenbegroeide bergen. Mijn gedachten gaan nog wat terug naar de week met A. De topervaring was voor haar het Uffizi-museum in Firenze. Voor mij staat het zeker ook in de top 3. Met Rome werden we geen van beiden echt goeie maatjes. Misschien als we er meer tijd voor hadden gehad. Eergisteren gingen we een dagje op adem komen in Anzio, een kuststadje waar keizer Nero ooit een buitenverblijf had staan, toen het nog Antium heette. We hoopten op strand en zwemmen in zee, maar het is bewolkt, er staat een heel strakke wind en de rode vlag hangt uit. Na de middag huren we twee ligbedjes op een privé-strand en liggen we wat te suffen. De getijden zijn hier minder duidelijk dan aan onze Noordzee en plots spoelt het zeewater onder onze bedjes door en loopt mijn tas vol. Mijn camera en telefoon zitten gelukkig in een andere tas, maar mijn reserve-ondergoed is verzopen.

Later op de middag hebben we meer geluk: de wolken trekken weg en we vinden een strandje waar wat zwemmers zijn. Dit is weer op en top Italië: overal waar vietato’ (verboden) staat, passen Italianen er wel een mouw aan. Verbodsbordjes en een rode vlag? Dan gaan we toch gewoon om de bocht, voorbij die rots en doen daar waar we zin in hebben. Wij doen maar gewoon mee en krijgen zo toch nog het zeebad waar we op hoopten. Een echte zwembeurt wordt het niet: de golven zijn vervaarlijk hoog en de zee heeft een enorme terugtrekkende kracht. Zon en wind hebben intussen mijn ondergoed net genoeg gedroogd. We keren zanderig en met stugge zoutharen terug naar Rome.

Gisteren brachten onze omzwervingen ons nog op de Via Appia Antiqua, op zondag een tamelijk verkeersvrije route voor wandelaars, fietsers en joggers. We bezochten langs de Via een stuk van de stadsomwalling en de catacomben van San Callisto. Verboden te fotograferen in die catacomben en alleen te bezoeken met gids. Begrijpelijk: in vier verdiepingen en 20 km gangen liggen er zo’n miljoen vroege christenen, 9 pausen en 56 martelaars begraven, daar kan je dus beter niet op de dool raken. Ook de heilige Cecilia lag er lange tijd begraven, tot haar stoffelijk overschot werd overgebracht naar de Basiliek van Santa Cecilia in de wijk Trastevere.

De bus die ons moet terugbrengen naar het centrum rijdt niet omdat het blijkbaar een soort autoloze zondag is, maar we delen een taxi met twee Zweden die ook vergeefs staan wachten en worden afgezet aan Circus Maximus. Geen sprake van dat we delen in de kosten, daag en fijne dag nog. Leuk! We zijn op stapafstand van de wijk Trastevere en besluiten op zoek te gaan naar de kerk waar de heilige Cecilia begraven ligt. Trastevere is verrassend: autoluw, gezellig en vol luide Italiaanse gezelschappen die kennelijk wat te vieren hebben. Heel anders dan de razende verkeersassen en de wijde via’s elders in de stad. We vinden Sint-Cecilia in de gelijknamige kerk, net voor er een huwelijk zal plaatsvinden.

De beeldhouwer Stefano Maderno maakte een beeld van Cecilia zoals ze – heel goed geconserveerd blijkbaar, de gids noemde het ‘her incorruptible body’ – werd aangetroffen in de sarcofaag toen die in 1599 werd geopend. In haar hals is een zwaardsnede te zien. Haar linkerhand heeft één uitgestoken vinger – teken voor ‘er is maar één God’ – terwijl haar rechterhand drie vingers uitsteekt, teken van de drie-eenheid. In de catacomben bevindt zich een exacte replica van dit beeld.

En zo kunnen we blijven Romeinse verhalen sprokkelen, maar het is tijd om te gaan inpakken. We gunnen onszelf nog een keer onnavolgbare pasta gevolgd door pizza – heel normaal hier die twee achter elkaar – en dan zit Rome erop.

Bella Italia: afscheid van Firenze, kwakkelen in Rome (dag 15 – 16)

Reizen, soms moet een mens er karakter voor hebben. Bijvoorbeeld om om 8 uur ’s morgens aan de Galleria dell’Accademia in Firenze te staan. We hebben geen vooruitgeboekte tickets, en als je dan wil vermijden om uren aan te schuiven kan je maar beter voor de deur staan bij opening. Musea die om 8 uur al open gaan, helemaal geen uitzondering in Italië. Net zo min als musea die pas om 8 uur ’s avonds sluiten. En ja, met wat geduld en praatjes met medewachtenden raken we binnen. Galleria dell’Accademia heeft één grote aantrekkingspool: de David van Michelangelo, het meer dan 5 m hoge beeld waarvan hoofd en edele delen eindeloos misbruikt zijn om notitieboekjes, keukenschorten, boxershorts, tote bags, t-shirts en nog veel meer aan de man te brengen. Rond het beeld hoopt de massa zich op, gsm en selfie-stick in de aanslag, daarna kabbelt de stroom verder en kunnen we iets rustiger de 14e – 15e eeuwse religieuze schilderkunst bekijken.

Mariotto di Nardo (detail)

Om 12u28u moeten we de trein naar Rome op. Het grootste deel van het treinverkeer wordt verzorgd door overheidsbedrijf Trenitalia, maar er zijn ook kleinere commerciële spelers op de markt. We hebben een ticket bij Italo geboekt, voor dit traject een stuk voordeliger. Pas 5 minuten voor vertrek verschijnt het perronnummer op de aankondigingsborden, maar het boarden verloopt vlekkeloos. Op het perron staat aangegeven welk wagonnummer waar zal stoppen, zodat iedereen direct op de juiste plek instapt. We vertrekken met een kleine vertraging die al gauw aan hoge snelheid wordt goedgemaakt. In goed anderhalf uur tijd staan we in Rome. Wanneer we Roma Termini uitstappen, treft ons de niet bepaald aangename sfeer van de stationsbuurt: druk, vuil, smoezelige winkeltjes, terrasjes waar je niet wil gaan zitten, en veel daklozen. Ongeveer anderhalve kilometer verder ziet het er al beter uit. Ook in deze stad wordt het een kloosterverblijf, en wel bij de Suore Salesiane. Een gelijkaardige zware poort als in Firenze, en we worden ontvangen door twee zusters die geen woord Engels spreken. Vooruit met dat Italiaans dus. De kamer is heel vergelijkbaar met die in Firenze, maar hier is de colazione (ontbijt) inbegrepen in de kamerprijs.

We installeren ons en gaan dan wat op verkenning. We blijken op 10 minuten stappen van het Colosseum en Forum Romanum te zitten. We kunnen er niet omheen, we vinden Rome voorlopig geen van beiden prettig: we ervaren de stad als hyperdruk, stresserend, lawaaierig en vuil. De toeristische trekpleisters zijn zo overspoeld dat je er liefst meteen wil weglopen. We komen voorbij de Trevifontein. Terwijl je vroeger tot bij het waterbekken kon – iedereen gooide er traditioneel muntjes in – kan dat nu niet meer. De perimeter rond de fontein is afgezet met dranghekken en rond de hekken staat het 4 – 5 rijen dik. Iedereen probeert het beste hoekje te bemachtigen voor de obligate foto. Sfeer: nul. Op andere plekken is het net zo. Firenze was ook druk, maar hier voelen we ons verloren.

Nog een vaststelling: in Rome is geen plaats voor de onvoorbereide bezoeker. Gij zult niet improviseren. Hier kan er geen sprake van zijn om met vroeg opstaan tamelijk vlotjes musea binnen te glijden: zowat alles is volgeboekt, en voor sommige bezienswaardigheden – het Colosseum bijvoorbeeld – kan je zelfs alleen nog online een ticket kopen. Vandaag werd zowat helemaal een kwakkeldag. Vanmorgen stelden we vast dat metrolijn A wegens werken wekenlang gesloten is op vrijdag en zaterdag. De communicatie erover is onduidelijk. Er zouden vervangbussen zijn, maar die zijn nergens te bespeuren. Ons plan is om naar Galleria Borghese te gaan, of minstens het park waarin de Galleria zich bevindt. Na 45 minuten wachten op een bus die om onduidelijke redenen niet opdaagt, gaan we maar stappen. De telefoon van A. helpt ons navigeren. Als Generation X-lid mis ik het heerlijke houvast van een doodgewoon papieren stadsplan en ik voel me al een stuk beter wanneer ik er één vind in een krantenkiosk. Uiteindelijk raken we bij Galleria Borghese. Nee, er staat geen wachtrij. Wel een medewerkster die ons de weg naar binnen verspert. Geen vooruitgeboekt ticket? Jammer dan, de eerstvolgende vrije plekken zijn volgende week woensdag. Afknapper.

Na een picknick tussen de mieren gaan we maar weer dapper op stap. Het Vaticaan en Sint-Pieters zijn niet zo héél erg ver. De zon brandt, maar we houden vol en staan na een staptocht en 45 minuten aanschuiven effectief binnen in de basiliek. Zonder reservatie en zonder ticket, want dit heiligdom kan zowaar gratis bezocht worden. Alleen moet A. wel mijn sjaal om haar middel knopen, want die korte short, dat is ongepast. De tattoos op haar armen en benen passeren gelukkig; een volledig lichaamsbedekkend habijt hebben we nu eenmaal niet in onze rugzakjes zitten.

Hierna hebben we een gelato / milkshake verdiend. We hebben gezworen om niet weer de hele weg terug te stappen, en kijk: we kunnen op een bus springen die een heel stuk de goeie kant opgaat, en daarna stellen we vast dat metrolijn A het nu wel doet. We zijn nog steeds niet enthousiast over Rome en besluiten dat er geen reden is waarom we per se in die Sixtijnse kapel zouden moeten raken – hoog boven je hoofd, in een boek zie je het zoveel beter, waarschijnlijk wordt het een sardientjeservaring – of het Colosseum bezoeken als je je van buitenaf ook wel zowat kan voorstellen hoe het er daarbinnen uitziet. En sporen van het Romeinse tijdperk kom je overal in de stad tegen, niet alleen in het Forum Romanum. Intussen hebben we zo veel gestapt dat we al een heleboel obligate plekken kunnen afstrepen: Piazza di Spagna en Piazza del Popolo, het paleis van Victor Emmanuele en Castel Sant’Angelo en de bruggen over de Tiber, de chique winkels langs Corso Italia en Via dei Condotti.

Heiligschennis of niet, we gaan voor de tijd die ons rest de stad uit. Morgen trekken we naar Anzio, een kuststadje op zo’n 45 km van Rome. 3,60 € en een uurtje treinen en je bent er. Hopelijk zijn we de enigen die op het idee zijn gekomen. Liefst niet verder vertellen dus.

Bella Italia: het grof geschut van Firenze (dag 12 – 13)

Maandagmorgen. Op tijd opstaan om Siena te verlaten en de trein van 8u18 naar Firenze te nemen. Als alles goed gaat, zie ik daar dochter A., die overkomt en mij een week zal vergezellen voor het academiejaar voor haar weer begint. Rond 9 stuurt ze me een sms: ze is na een vroege vlucht al aangekomen in het centrum en zal mij opwachten in het station. We vinden elkaar zonder veel moeite en vergelijken de grootte van onze rugzakken. De mijne is net iets monsterlijk groter. We gaan meteen naar onze logeerplek, bij de nonnetjes. De meeste tijd bij de voorbereiding van mijn reis heb ik besteed aan het zoeken van logies binnen de categorie ‘budget’, maar die toch ook een redelijke basis van comfort heeft. Daarbij kwam ik toevallig uit op Monastery Stays. Via deze website verhuren Italiaanse kloosters kamers aan reizigers die op zoek zijn naar simpel en betaalbaar overnachten. Het klooster van de Zusters Oblaten ligt onopvallend langs een nogal drukke straat dichtbij het station. De zware houten poort zwaait voor ons open en we worden ontvangen door een Filippijnse zuster in wit habijt. Het is nog te vroeg om in te checken, maar we mogen alvast onze bagage achterlaten. Wanneer we na de middag terugkomen, worden we naar een ruime kamer met veel kasten, twee schrijftafels, airco en een eigen badkamer geleid. De éénpersoonsbedjes en de geblokte tegelvloer hebben iets internaatachtigs, maar alles is brandschoon en de handdoeken zijn zacht. Er is wel een avondklok – om 22u gaan de deuren dicht – en elke keer wanneer we naar binnen willen, moeten we aanbellen aan de poort. Geen probleem voor ons.

Op maandag zijn de meeste musea dicht, dus vervullen we eerst een gastronomische wens: een schiacciata van “All’ Antico Vinaio’ eten. Schiacciata is een platbrood dat typisch is voor Toscane en Umbrië, maar toch net iets anders dan focaccia, wat dan weer eigen is aan Ligurië, de streek rond Genua. ‘Schiacciare’ betekent pletten en verwijst naar het met de vingers aandrukken van het deeg in de bakvorm. Het deeg wordt namelijk niet met de deegrol uitgerold. De schiacciata wordt naar wens belegd en er worden ook zoete versies van gemaakt. Een paar dagen geleden proefde ik er één met druiven. Lekker, behalve dat de druiven niet ontpit waren en ik de crunch van gebakken druivenpitten na een paar happen een beetje té vond. Maar terug naar de hartige schiacciata. Op de mijne zit gedroogde tomaat, aubergine, rucola en stracciatella. Nee, niet het ijs met chocoladestukjes. Sracciatella – waarin je ‘stracciare’, versnipperen hoort – is ook een zachte kaas op basis van buffelmelk die in snippers wordt gesneden. Op de schiacciata van A. zit Italiaanse salami, pecorinocrème, artisjokcrème en pikante aubergine. We zitten aan de rand van de Piazza della Signoria, vlakbij Palazzo Vecchio en de kopie van de David van Michelangelo en kunnen meteen heel het gekrioel van Firenze gadeslaan: groepjes met en zonder gidsen, verkopers van prullaria die hun aandacht proberen te trekken, flarden uitleg over de beelden in de galerij achter onze rug.

We slenteren na onze schiacciata de binnenplaats van het Palazzo Vecchio op en vermits dat wél open is, brengen we ineens maar een bezoekje. Intussen begin ik te weten wat ik kan verwachten bij een palazzo- of museumbezoek in Italië: grof geschut. Matigheid is hier onbekend. Somptueuze zalen, schilderijen in rijen boven elkaar gehangen en daarboven plafonds die tot de laatste centimeter beschilderd zijn. Elke grotere stad in West-Europa met een enigszins toeristisch karakter heeft wel een paleis of kasteel in de aanbieding en vele zien er tamelijk gelijkaardig uit, maar Italiaanse steden hebben er 10 of 20 en ze zitten propvol kunstwerken. De zalen blijven elkaar opvolgen en vaak is er ook een vermenging van genres. Zo kan je plots aan het einde van je bezoek nog een paar zalen met oude meubels of munten of kanten kragen, een fototentoonstelling of recent in de kelder opgegraven schatten toegevoegd krijgen, alsof de beheerders met de handen in het haar zaten waar ze in hemelsnaam moesten blijven met al dat erfgoed.

Binnenplaats Palazzo Vecchio

Intussen zitten A. en ik aan onze derde dag Firenze en hebben we een tsunami doorstaan: na Palazzo Vecchio volgden Palazzo Medici Riccardi, de Duomo, Galleria degli Uffizi en Galleria Palatina / Palazzo Pitti. Vooral het Uffizi walst over je heen met hopen bekende meesterwerken uit de Middeleeuwen en de Renaissance: Botticelli, Lippi, Perugino, Raphael, Titiaan, … Ook het gebouw in U-vorm, met aan de buitenkant lange galerijen die prachtige uitkijkjes bieden over de stad, pakt je helemaal in. Met een dochter aan mijn zijde die erfgoed en conservatie studeert, krijgt museumbezoek een extra informatief laagje. Schaarstoelen, pronkkasten ingelegd met parelmoer en schildpad en lapis lazuli, het zilvergeel in glasramen, de uitgerekte ledematen van het maniërisme, het kostbare blauw van de Madonna-mantels, originele en niet-originele schilderijlijsten, …

Detail ‘Annunciatie’, Botticelli

Na de vele musea zochten we gisteren in de late middag de Giardino di Boboli op. Aan de andere kant van de Arno gelegen en een stuk heuvelopwaarts klimmen, maar een fijne afwisseling voor het schilderijengeweld. Strakke open delen met veel standbeelden wisselen af met schaduwrijke lanen en een zuiderse tuin met palmen, cactussen, potplanten en vijvertjes met waterlelies. Verder is er een theehuis, een grot en een amfitheater.

Op praktisch vlak is Firenze een uitdaging. De grote musea vergen vooraf online boeken of vroeg opstaan en rond achten bij de ingang postvatten om lange wachttijden in rijen te vermijden. Idem om de Duomo te bezoeken. Het is gratis, maar als je een kwartier voor openingstijd aankomt, staat er al 100 man voor je te wachten. Ik had niet verwacht dat Firenze half september nog zo druk zou zijn. Op sommige momenten heb ik het een beetje gehad met de overdaad aan lederverkopers en aquarellenslijters, de gidsen die je proberen te ronselen voor hun skip-the-line-tours en de consumptiecultuur van de ene minderwaardige pizza- en paninizaak na de andere. Kan je in Firenze mooie dingen zien? Ja, in overvloed, als je door de massa’s heen kan kijken (of misschien in november of februari komt). Kan je er ook lekker eten? Ja! We genoten van échte carbonara, strozzapreti met pittige saus, gnocchi al pesto, een doodeenvoudig bordje gesauteerde spinazie met look en citroen, arancini (gefrituurde rijstballen met vulling), cannoli etc.

Om onze driedaagse af te ronden trokken we vanavond nog naar de prettige wijk rond Piazza Santa Maria Novella. Je vindt er behalve de gelijknamige kerk het Museo Novecento, ondergebracht in een voormalig hospitaal. Voor mij een verademing om een keer 20e- eeuwse kunst te kijken in rustige zalen met niet al te veel werken.

Daarna ging het richting Mercato Centrale. De benedenverdieping is overdag een typische zuiderse markthal, op de bovenverdieping kan je ’s avonds goedkoop en gezellig eten bij de vele food stalls. We aten vegan burgers en trokken dan naar ons klooster. Rugzakken klaarmaken, morgenochtend nog een poging om binnen te raken in Galleria dell’Accademia en dan op de middag de trein naar Rome.

Bella Italia: Siena, stad van trommelaars en vlaggenzwaaiers (dag 10 – 11)

De eerste nacht in Siena word ik wakker van tromgeroffel buiten. Het is 1u17. Huh? Er lijkt ook enorm veel volk in een straat ergens in de buurt te zijn. Ik raak moeilijk opnieuw in slaap en word een tweede keer wakker van tromgeroffel. Het is 1u42. Er wordt nu ook luid gezongen. Hetzelfde herhaalt zich nog een keer na tweeën. Ik begin al zachtjes spijt te hebben dat ik zo pal in het centrum logeer. Het is vrijdagnacht en er staat een weekend voor de deur. Ga ik überhaupt een oog dichtdoen? Uiteindelijk werd het wel rustig, maar gisteren en ook vandaag doken de trommelaars, vergezeld van vlaggenzwaaiers, telkens weer op. Met wat opzoekwerk en observatie slaag ik erin om de touwtjes aan elkaar te knopen. Siena is opgedeeld in 17 wijken (contrada). Elke contrada heeft een patroonheilige en de meeste contrada’s zijn genoemd naar een dier: de panter , de adelaar, de uil, de slak, … Je ziet de dieren in de betreffende wijk ook op allerlei plaatsen in het straatbeeld: standbeelden, versieringen op huizen en hekken.

De contrada’s strijden tegen elkaar tijdens de Palio, de race op ongezadelde paarden die twee keer per jaar plaatsvindt op Piazza del Campo, het centrale schelpvormige plein van Siena. Megabelangrijk voor de Siënezen, die Palio, je ziet er hier veel verwijzingen naar. De eerste keer vond hij plaats in 1287, niet mis voor een traditie. Elke contrada heeft een jaarlijkse ‘festa titolare’, rond de naamdag van hun patroonheilige. En zo kan ik al het tromgeroffel, de kleurige kostuums, het zwaaien en naar elkaar overgooien van vlaggen en het gezang plaatsen. Als 17 wijken allemaal tussen lente en herfst een naamfeest te vieren hebben, in een stad die niet erg groot is, dan moet je al bijna geluk hebben om niet middenin zo’n festa te vallen. Opvallend: de trommelaars en vlaggenzwaaiers zijn geen stelletje heren op leeftijd. Folklore is hier iets van alle leeftijden. Wel erg mannelijk. Ik zie geen enkel jong meisje, geen enkele vrouw met trommel of vlag. Terwijl ik dit schrijf echoën de trommels alweer door de nauwe straatjes: telkens dezelfde tamelijk eentonige roffel, maar wel indrukwekkend door de hoeveelheid trommelaars.

De kleurigheid van de wijken met hun eigen kostuums en vlaggen contrasteert met de stad zelf. Geen pallazzi in frivole kleurtjes hier, zoals in Genova en Pisa. Alle gebouwen zijn aardekleurig. Aan de randen van het centrum kijk je zo het Toscaanse landschap in. Alsof je naar een stadsbeeld uit de middeleeuwen kijkt.

Bij wijze van contrast staat daar dan weer een splinterbom van een Duomo middenin. In deze Cattedrale di Santa Maria Assunta weet je niet of je voornamelijk naar boven moet kijken, om evidente redenen, of naar beneden, omdat elke centimeter van de vloer al net zo versierd is als het gewelf. In de kathedraal heb je ook toegang tot de Libreria Piccolomini, een kleine bibliotheek waarin kostbare oude zangboeken worden bewaard en waarvan alle muren met fresco’s versierd zijn.

Na gisteren en vanmorgen zowat de hele dag kerken en musea en lukraak straat in – straat uit mocht het vanmiddag even wat anders zijn. In mijn reisplan had ik een mogelijk uitstapje staan ‘voor als er tijd over is’. Op 20 km van Siena ligt Colle di Val d’Elsa (Heuvel in de Vallei van de rivier Elsa). Het staat bekend om het maken van kristal en heeft een kristalmuseum, maar daar gaat het mij niet om. Er is ook een natuurpark waar de rivier Elsa doorheen stroomt en waar je een wandelpad van 4 à 5 km kan volgen. Ik weet niet of het zal lukken om er te geraken, maar ik doe alle opzoekwerk – welke bus nemen, waar ligt de halte, hoe stap ik erheen, zijn er ook bussen terug laat in de middag op zondag? – trek zwemspullen aan onder mijn kleren en ga op weg. De halte is makkelijk gevonden, maar voor de rest biedt de verzameling haltebordjes met nummers en routes allerhande geen opheldering. Ademhalen, enkele vragen in mijn hoofd voorbereiden, iemand aanspreken. Een chauffeur die een rookpauze houdt, zwaait wat vaag met z’n hand en vertelt er iets bij waar ik weinig wijzer van word. Een koppel op een bank denkt dat het inderdaad bus 131 is, en kijk, die staat intussen op een elektronisch aankondigingenbord, maar ze zijn niet zeker of hij op zondag wel langs Colle di Val d’Elsa rijdt. Afwachten dan maar tot de bus opdaagt. Een jong meisje spreekt mij aan: wacht ik ook op bus 131? Ik zeg waar ik heen moet en ze zegt: ‘Ik ook, maar dan in het centrum, jij moet één halte ervoor uitstappen.’. Een vrouw die wat verderop zit, hoort ons gesprek, vraagt me of het bij de rivier is dat ik moet zijn, ik noem de naam van de halte en ze zegt dat ze de plek kent en me zal waarschuwen wanneer ik de halte moet aanvragen. Voor de zoveelste keer tijdens deze reis ervaar ik hoe waardevol menselijke hulp is. Even later is de bus er – tussen steden rijden in Italië tourbussen – en met de hulp van de vriendelijke vrouw sta ik een klein half uur later bij de toegang tot het natuurgebied. Duidelijk een bestemming voor Italiaanse families op zondag: overal langs de rivier zijn inhammetjes waar kleinere en grotere groepjes genieten van zon, water en elkaars gezelschap. De Elsa heeft een rotsachtige bodem en is snelstromend met kleine watervalletjes.

Meer dan wat pootjebaden doe ik niet, ik voel me in mijn eentje niet waaghalzerig genoeg om mij op de glibberige stenen te begeven. Maar wanneer ik mijn schoenen alweer heb aangetrokken en verder stap vind ik het ideale poeltje om zo in te glijden.

The Blue Lagoon in mijn eentje. Wel ijskoud.

Pas om 18u46 staat er een bus aangekondigd op het ingelijste A4-tje bij de halte. De haltepaal verdwijnt zowat achter een glasbak, een grote afvalcontainer en een papiercontainer. Ik hoop dat er nog iemand naar Siena moet, maar neen, ik blijf de enige potentiële reiziger. Om exact 18u47 komt de bus eraan en om 20 over 7 sta ik weer in het centrum van Siena. Missie geslaagd.

Bella Italia: treinellende, rugzakblues en een sprookje (dag 9)

Gisteren nog een ochtend in Pisa: potscherven en Madonna’s met veel goud en een mooie Clio van Artemisia Gentileschi in Palazzo Blu, en de muurschildering van Keith Haring waar ik in rondjes naar loop te zoeken en die ik uiteindelijk toch vind.

Om mijn bezoek te besluiten ga ik via één van de torens de stadsomwalling op: de Mura di Pisa. Gebouwd vanaf de 12e eeuw, intussen helemaal gerestaureerd. Je kan er drie kilometer overheen wandelen en hebt dan een groot stuk van de omtrek van het stadscentrum afgelegd. Dit is één van de dingen die ik zo knap vind aan Italië: de centra van historische steden zijn hier niet genadeloos opengegooid voor het verkeer, de straten grotendeels op maat van voetganger en fietser, al zijn ze nu ook weer niet helemaal autovrij. De omwalling is hier helemaal hersteld en tot een bijzonderheid van de stad gemaakt, in plaats van te zijn afgebroken met hoogstens hier en daar nog een poort om eraan te herinneren.

En dan wordt het weer tijd om te verkassen. Ik haal mijn rugzak op en sta rond drieën in het station. Op weg naar Siena. De loketten zijn opvallend druk, maar er zijn ook automaten. Waar een A4-tje op geplakt zit: het personeel van Trenitalia staakt op 9 september van 9u tot 16u59. De afgelopen dagen was ik al helemaal in de stemming aan het komen om een lovend stukje over de Italiaanse spoorwegen te schrijven, maar dit drukt wel even het enthousiasme. Ik moet voor 19u inchecken in Siena en als er tot 17u geen trein rijdt, haal ik dat niet. Tussen de vele afgelaste treinen zie ik er hier en daar één die toch lijkt te zullen rijden. Ik moet de lijn naar Firenze nemen en dan overstappen in Empoli. Reizigers troepen rond de schermen met aankondigingen. Iedereen zoekt schaduwplekjes op de perrons want het is ronduit heet. Ik zie dat er twee treinen zijn die ik kan nemen: de eerste naar Empoli, de tweede naar Firenze. Empoli spoor 11. Op spoor 11 staat een trein, maar het bord op het perron blijft blanco. Dan verdwijnt het spoornummer op de schermen. Daarna staat er plots CAN(cellato). De trein naar Firenze heeft intussen 25 minuten vertraging. Dan 30, 45, 50. Ik kan maar beter het hotel in Siena waarschuwen dat ik te laat zal aankomen.

Man aan de telefoon: OK, geen probleem, ik zal u een e-mail sturen. Ik: nee, dat gaat niet, ik kan geen e-mails lezen op mijn telefoon. Telefoonman: ok, maar u kan misschien de berichten van booking.com wel zien? Ik (enigszins ferm): nee, dat kan ik ook niet. Telefoonman: goed, dan doen we het zo: de code van de toegangsdeur is XXXX# en ik zal de sleutels in een envelop klaarleggen aan de balie met uw naam erop. We zien elkaar morgenochtend.

Ziezo, dat is al een zorg minder. Uiteindelijk komt de trein naar Firenze eraan. Niet propvol zoals ik verwachtte, dat valt mee. De dienstverlening in de trein, die anders prima is – alle stations worden aangekondigd en alle mededelingen zijn in het Italiaans én het Engels – is nu volledig afwezig. Goed uitkijken dus om in Empoli eruit te raken.

In Empoli blijkt er over 40 minuten een trein naar Siena te zijn. Tijd genoeg om even buiten op het stationsplein te gaan zitten. Intussen heb ik last van mijn rugzak: herhaaldelijk van mijn rug halen en weer optillen is moordend. Ik zoek naar een gepaste naam voor het ding om mij af te reageren: Monster, Zeus, Patapoef, Lady Lood … Het is half 6 en 10 minuten voor de trein naar Siena gaat. En ja, ook deze heeft nu vertraging: 40 minuten. Zucht. Uiteindelijk stap ik om 18u10 in de trein. Nog 75 km te gaan naar Siena. De trein rijdt traag en stopt vaak, maar uiteindelijk raak ik er. Ik heb geen puf meer om uit te zoeken of er een bus naar het centrum gaat: ik stap de 1,8 km naar het hotelletje. Wanneer ik door de Porta Camollia ga, is het al bijna donker. Overal zitten mensen op terrasjes te eten in de middeleeuwse straatjes. Ik voel me een rare eend met mijn bezwete kleren en Patapoef op mijn rug. Aan de balie is er toch nog iemand, ook al is het 20u. In de kamer gooi ik mijn spullen neer, aan mijn maag voelend dat er nog één opdracht wacht: op jacht naar eten. Ik heb weinig zin om nog naar buiten te gaan, maar de honger is te groot. Opfrissen dus, en vooruit.

Ik stap lukraak de straat uit en een volgende in, een stenen boog onderdoor en – flitslicht, knal – ik sta op het plein. Hét plein. Piazza del Campo. Schelpvorm. Torre del Mangia etc. Alsof een vriendelijke reuzenhand mij heeft weggeplukt uit de trein- en rugzakellende en mij in een sprookje neergezet. Doorgaans ben ik niet zo impulsief, maar nu wel. Eten! Hiér eten! Tenzij het een fortuin kost. Tot mijn verbazing is dat niet zo en voor ik het weet zit ik aan een tafeltje met mooi linnen en een lampje aan de rand van de schelp, rond mij zacht pratende andere eters. De gnocchi met gefrituurde courgettebloemen en een glaasje prosecco erbij: ik zal ze niet gauw vergeten.