Twee vrouwen om naar te luisteren (en laat die clichés nu maar los)

Hier is een dubbele leestip voor je: Rachida Aziz (‘Niemand zal hier slapen vannacht’) en Rachida Lamrabet (‘Zwijg, allochtoon’). Lees minstens één van beiden, maar liefst allebei. Omdat hun stemmen zo nodig zijn in een tijd waarin ‘islam’ in de mond van zowat elke politicus van dit westers halfrond staat voor ‘probleem’ en ‘gevaar’. En ook omdat ze vrouwen zijn. Ze klinken verschillend, de twee Rachida’s. Aziz messcherp en razend kwaad, Lamrabet analytisch en appelerend. Ze hebben elk hun verhalen. Rachida Aziz schrijft hoe ze op haar 8e door eigen ervaring ontdekte wat racisme is. Hoe voor haar als dochter uit een eenvoudig migrantengezin een toekomst als poetsvrouw zowat vanaf haar geboorte was uitgestippeld, tot ze haar energie, frustratie en intelligentie verzamelde om zich uit die voorbestemming los te vechten. Ze las en bekeek alles wat relevant was voor haar situatie, trok haar eigen conclusies en werd mode-ontwerpster en schrijfster. Rachida Lamrabet werkte 16 jaar als juriste en ging ook schrijven, tot ze in 2017 bij gelijke-kansenwaakhond Unia werd ontslagen wegens een conflict over een artistiek project dat ze los van haar functie had gecreëerd.

Ondanks die verschillende context lopen de ervaringen en boodschap van beide vrouwen ook opvallend gelijk. Allebei getuigen hoe hen als gekleurde vrouwen vaak flagrant het recht wordt ontzegd het maatschappelijk debat over de islam mee te bepalen, want ‘wij’ (lees: witte mannen) weten al wel hoe ‘jullie’ (moslims) in elkaar zitten. Hoe de media – als ze dan eens uitgenodigd worden tot spreken – hen liefst willen opvoeren als ‘de moslima’ die de clichés mag komen bevestigen in de krant of op tv en als vertegenwoordigster van een homogene groep wordt gezien in plaats van als een individu met een eigen mening, eigen projecten en dromen.

Rachida Aziz haalt genadeloos uit naar het welbekende hameren door politici op de waarden van de verlichting die moslims zouden moeten respecteren. Ze toont met feiten en citaten aan dat de helden van die mooie verlichtingsidealen stuk voor stuk welgestelde witte mannen waren die vonden dat vrijheid en gelijkheid voor iedereen die eruitzag als zij voorbehouden moest worden, maar natuurlijk niet voor vrouwen of gekleurde mannen gold. Ze vindt tussen de plooien van de verlichting andere figuren, die niet de geschiedenisboeken haalden, maar die aan den lijve rechteloosheid ondervonden en wel opkwamen voor echte gelijkheid en vrijheid voor iedereen.

Rachida Lamrabet gaat onder andere in op het kledingvraagstuk en stelt de vraag of – los van het feit of je een vrouw met een gezichtsbedekkende sluier in het straatbeeld of in boerkini op het strand stuitend vindt – de manier waarop iemand zich kleedt niet een kwestie is van mensenrechten en of vrouwen niet gewoon het recht hebben gevrijwaard te blijven van doorgaans mannelijke dwang. In de Arabische wereld gaat het om de dwang hun lichaam te bedekken, in het westen om het net niet te bedekken. Strikt genomen gaat het in beide gevallen om keuzevrijheid die wordt ontzegd en dwang die wordt toegepast.

Potentieel kan je uit beide boeken een hoop citaten plukken en er een bevlogen tooggesprek over opzetten, maar ze lezen is alvast een goed begin. Gevolgd door doorgeven en aanbevelen in ruime kring.

Bregje Hofstede – ‘De herontdekking van het lichaam – Over de burn-out’

Schrijven over je eigen burn-out wanneer je 26 bent, met succes een eerste roman hebt uitgebracht die meteen wordt vertaald en verfilmd en je alles knap voor mekaar lijkt te hebben: het is misschien wel een risico. Niet ondenkbaar dat je door een paar cynische recensenten wordt weggezet als aansteller of aandachtszoeker. Bregje Hofstede deed het toch, in een dun boekje met als titel  ‘De herontdekking van het lichaam – Over de burn-out’.

9789059366947_160‘De herontdekking van het lichaam’ bestaat uit een aantal essays die voldoende met elkaar verwant zijn om een coherent geheel te vormen en tegelijk divers genoeg om het thema burn-out vanuit verschillende invalshoeken te bekijken. Het is moeilijk in een genre onder te brengen omdat het egodocument vermengt met filosofische beschouwing en maatschappijkritiek. Het is zowel een intens persoonlijk verhaal als essayistiek met verwijzingen en een bronnenlijst. Het is non-fictie die tegelijk nadrukkelijk literair geschreven is. Precies die wat ongebruikelijke combinatie maakt ‘De herontdekking van het lichaam’ beklijvend.

Centraal in het boek staat de vaststelling van Hofstede dat – hoewel burn-out meestal als een mentaal-emotioneel fenomeen wordt gezien – in haar geval het fysieke aspect allesbepalend is. Ze beschrijft hoe ze in de loop van haar puberteit en onder invloed van haar thuismilieu leerde om haar lichaam zoveel mogelijk te negeren. ‘Books over looks’ wordt haar motto en een lichaam is vooral iets wat niet in de weg moet zitten bij het realiseren van haar mateloze intellectuele ambities. Op heel jonge leeftijd voltrekt zich een vervreemding die ze later weet te benoemen als ‘Ik zat niet slecht in mijn vel. Het leek er eerder op dat ik er helemaal niet in zat’. En nog: ‘Mijn lichaam was iets wat mijn hoofd ronddroeg, hinderlijk traag overigens, en mijn pen vasthield, een noodzakelijk kwaad’.

Hofstedes extreme manier om wil en geest te laten triomferen over de behoeften van het lichaam blijft niet duren: na succesvolle studies en het schrijven van een roman (‘De hemel boven Parijs’) valt ze op haar 24e letterlijk stil. Op een dag gaat ze – tegen haar gewoonten in – doodmoe op een bankje in een park zitten, stelt ze vast dat ze haar benen niet meer kan voelen en met de beste wil van de wereld niet meer kan opstaan. In paniek belt ze met moeite haar vader. Waarop weken en maanden volgen van inactiviteit en langzaam herstel waarin ze gaat begrijpen hoe nefast de onderdrukking van haar fysieke zelf is. Pogingen om eruit te raken door net extra hard voor haar lichaam zorg te dragen – hypergezond eten, yoga, voldoende slaap … – brengen haar verder van huis. Door haar perfectionistische aard heeft ze gewoon een andere manier gevonden om haar lichaam nog efficiënter te laten gehoorzamen.

De omslag komt wanneer ze begint te  wandelen. Niet wandelen als de geplande kilometerslange tocht in weidse natuur, maar wandelen als doelloos slenteren, ook middenin de stad, de benen en het lichaam de vrijheid gunnen ons te dragen naar waar het hen belieft. Wandelen opent letterlijk nieuwe wegen: ze stelt vast hoe belangrijk het is om ook bij hoofdwerk het lichaam te voelen, ontdekt dat taal helemaal niet zo abstract is als ze dacht, dat ze ‘niet voluit kan schrijven zonder lijf’ en frisser en creatiever wordt. ‘Als ik lang genoeg loop, opent zich gaandeweg een plek in mijn gedachten die ik als compleet eigen ervaar’. Ten slotte komt ze tot het besluit dat burn-out niet zozeer een opgebrand zijn is, een tekort aan brandstof of energie dat je in principe dus ook zou moeten kunnen bijvullen, maar net een teveel aan doorgaans mentale prikkels en een tekort aan leegte en ruimte, zodat op de duur de veerkracht helemaal opraakt.

Tussen haar eigen verhaal door weeft Hofstede maatschappelijke observaties – ontevredenheid over het eigen lichaam die zowel bij mannen als vrouwen norm wordt, de tijdgeest die van het lichaam een ding maakt dat via apps wordt gemonitord en getrackt – en verwijst ze naar filosofen en auteurs, bijvoorbeeld de bijzondere band met wandelen die Henry David Thoreau, Jean-Jacques Rousseau en Friedrich Nietzsche onderhielden met wandelen.

Een extra vermelding waard is het laatste essay in het boekje ‘What de fuck is water?’. Naar aanleiding van een reis die ze in haar eentje onderneemt naar Jerusalem, waarbij ze als jonge westerse vrouw genadeloos wordt geconfronteerd met de voortdurende ongewenste aandacht van mannen, vraagt ze zich af in welke mate haar vrouw-zijn een rol heeft gespeeld in de vervreemding van haar lichaam. Onafgebroken aangestaard worden verhindert dat ze zelf nog kan kijken, niet reageren is geen optie als je lichaam sowieso registreert en je denken uit zijn eigen bedding wordt geduwd. Zelf zo weinig mogelijk signalen uitzenden heeft als gevolg dat ze zich afsluit. Ook hier heeft ze aandacht voor maatschappelijke context – de neiging om te stellen dat vrouwen niet moeten zeuren zo lang het maar bij kijken, een gebaar of opmerking blijft – en voor andere vrouwelijke auteurs in wiens werk de relatie met het lichaam een speciale plaats heeft, zoals Sylvia Plath en Susan Sontag.

Met ‘De herontdekking van het lichaam’ bewijst Bregje Hofstede dat ze uiteenlopende genres moeiteloos aankan, intelligent associeert en verbanden legt. En ook dat ze geen zeurkous is die per se het eigen leed breed wil uitsmeren.

Bregje Hofstedes website

 

‘Tot leven / Een liefdesgeschiedenis’ – Michel Faber over liefde, leven en dood

Ergens in de eerste jaren van deze eeuw was er ‘Lelieblank, scharlakenrood’ (The Crimson Petal and the White), de decadent dikke roman van Michel Faber (°1960) over de lotgevallen van Sugar, een prostituee in het Victoriaanse Engeland. Een gigantische bestseller, en voor mij een memorabele leeservaring. Hoewel ik me toen niet kon voorstellen dat ik ook maar een letter die van zijn hand verscheen zou laten passeren, las ik in later jaren nooit meer iets van Faber.

totlevenTot ik onlangs op ‘Tot leven / Een liefdesgeschiedenis’ stuitte. Faber verloor in 2014 zijn geliefde Eva, na een jarenlange strijd tegen beenmergkanker. ‘Tot leven’ is een bundeling van gedichten die hij schreef in haar laatste levensfase en in het jaar na haar dood.  Lees je zoiets als je niet zelf rechtstreeks met ziekte of rouw wordt geconfronteerd of beroepshalve een recensie moet schrijven? Ja dus. En waarom dan? Goeie vraag. Misschien omdat ziekte en dood ‘doodgewoon’ bij het leven horen en ‘kopje in het zand’ niet veel zoden aan de dijk zet.  Omdat ‘Tot leven’ je bij de eerste lukrake regels bij je nekvel grijpt en niet meer loslaat. Omdat het ook, ondanks de onverbloemdheid van aftakeling en sterven en de rauwheid van verdriet, pure liefdespoëzie is die Faber schrijft. In de Engelse titel van de bundel komt dat sterker tot uiting: ‘Undying. A Love Story’. De suggestie van ‘undying love’ heeft hier een dubbele bodem, in het Nederlands zeggen we ‘onsterfelijke liefde’, een mogelijkheid waar de vertalers Harm Damsma en Niek Miedema niet voor hebben gekozen, wellicht omdat ‘onsterfelijk’ een veel ruimere betekenis heeft dan ‘undying’ die in het Engels dan weer eerder met ‘immortal’ overeenstemt. Niets dan lof overigens voor de knappe vertaling die Damsma en Miedema afleveren.

Wat zo sterk is aan ‘Tot leven’: het is eerlijke en dikwijls gedurfd eenvoudig klinkende poëzie, transparant en toch meerlagig. Er zit niks in van het effectbejag, het intellectualisme en de ondoorzichtigheid die je in hedendaagse poëzie soms aantreft. Gevoelens liggen aan de oppervlakte in alle kwetsbaarheid en zowat alles mag gezegd worden zonder doekjes eromheen. Dikwijls gaat het ook over de allerconcreetste dingen : kleren die niet meer passen, een pruik, medische procedures, lopen dat schuifelgang wordt, schoon beddengoed, het gewicht van een urne met as in een plastic zakje…  Concreet wordt telkens gekoppeld aan achterliggende gevoelens en gedachten, soms beschreven, soms alleen maar gesuggereerd.

De bundel is in twee delen opgesplitst, waarbij deel I gaat over de periode voor Eva’s dood. Deze cyclus eindigt met het gedicht ‘Het tijdstip dat je koos’, waarin Faber beschrijft hoe zijn vrouw ongemerkt wegglipt uit het leven.

‘Ik dutte wat. Jij was niet dood.
Het beddengoed ging op en neer.
Jij was zo angstaanjagend hulpeloos
als een grizzlybeer in barensnood,
als een pasgeboren kind zo broos.
Ik had mijn ogen even dicht,
twintig minuten, hooguit een halfuur.
Dat was het tijdstip dat je koos’.

Deel II bevat gedichten geschreven na Eva’s dood. Faber weet op adembenemende manier over te brengen hoe de vrouw met wie hij zo intiem was en hijzelf voortaan tot gescheiden werelden behoren. Hij kijkt naar de hemel en schrijft over de ‘eerste van vele manen die ons niet samen zullen beschijnen’, hij beschrijft hoe hij niet langer zich aan haar slakkengang aanpast en acht mijl keihard fietst om boodschappen te doen.

‘Ik had haast, godverdomme.
Het ging vanzelf.
Wat een schaamteloos gebrek aan tact
zoals ik daar uitdrukkelijk demonstreerde
dat ik niet heb wat jij hebt
en jou zo dwing te slikken
dat ik nog leef
en jij niet’.

Hij stelt vast dat hij zich laat verslonzen in het stationnetje in de Schotse Hooglanden waar ze samen jarenlang woonden, maant zichzelf aan om gezonder te eten, wat vaker onder de douche te gaan en te beseffen ‘Je bent haar kwijt. Probeer niet zo bezitterig te zijn’. Hij handelt praktische kwesties af, vraagt zich af of hij het aan haar verschuldigd is haar planten in leven te houden en eet ingevroren kliekjes van maaltijden die zij heeft gekookt. In ‘Vraag het dan gerust’ gaat hij in op al die mensen die hem zeggen ‘Als er iets is wat we kunnen doen, het maakt niet uit wat, vraag het dan gerust’. Hij vraagt of iemand met hem in een rotvaart door het heelal kan scheuren, naar de plek waar God zich schuilhoudt.

‘En wacht op mij terwijl ik de deur
van de directiekamer intrap
en de hoogheilige kloothommel
wegruk uit zijn onderonsje met de Eeuwigheid,
zijn topoverleg met de Geheimenissen des Levens,
zodat hij mij eens haarfijn uit kan leggen
waarom mijn vrouw zo nodig
moest worden gemarteld en gekleineerd
en uiteindelijk geëxecuteerd.’

En ach, hij weet dat ze met ‘het maakt niet uit wat’ een kop thee bedoelen of een lift naar de stad, dus houdt hij zich gedeisd en vraagt hij maar helemaal niks. Door heel de bundel heen schijnt de liefde, ‘oude’ liefde die niet idealiseert, die ook nog op post blijft wanneer de ander schoonheid verliest en hulpbehoevend wordt. Liefde die niks heeft met voetstukken, maar wel een monument in woorden optrekt voor een vrouw die voor de auteur uniek, bijzonder en onvergetelijk is. Wat voor ons lezers overblijft, is poëzie waar je af en toe koude rillingen van krijgt en die je tegelijk met een heel warm hart achterlaat.

‘Tot leven. Een liefdesgeschiedenis’ – Michel Faber, Uitgeverij Podium, 2016
Originele titel: ‘Undying. A Love Story
Vertaling: Harm Damsma en Niek Miedema’

Mooi interview met Michel Faber op de website van Vrij Nederland.

 

 

Een Braziliaan over de lichamelijke liefde

Schrijven over seks is niet gemakkelijk. Geloof me, ik heb het zelf geprobeerd. Ik bedoel: literair schrijven, in een verhaal of gedicht. Niet het zoveelste receptenboekje voor hemelse seks. Het klinkt al gauw te plat, te expliciet, of te zweverig …  Sommige auteurs kunnen het. Een enkeling wijdt er een hele dichtbundel aan.

Carlos Drummond de Andrade (1902-1987), Braziliaans dichter met grote faam in eigen land en daarbuiten, schreef met ‘O amor natural’ een kaleidoscopische 360°-gradenbundel over de lichamelijke liefde. Opmerkelijk is dat hij de 40 gedichten schreef toen hij over de 80 was. De publicatie ervan gebeurde na zijn dood, hoewel eerder al bekend was geraakt dat hij een bundel erotische gedichten in de maak had. Dat nieuws was natuurlijk een hapklare brok voor de media. Misschien net daarom dat de auteur enige schroom aan de dag legde. Hij vreesde dat de bundel als het zoveelste pornografische werkje zou worden afgedaan.

de-liefde-natuurlijk-carlos-drummond-de-andrade-boek-cover-9789041740939Nochtans, als je naar zijn intentie luistert, lijkt daar weinig reden voor te zijn. Twee jaar voor zijn dood zei hij in een interview over het toen nog ongepubliceerde ‘O amor natural’: ‘Ik geloof dat, tot op heden, een groot deel, zoniet alles, van de literaire werken over de liefde, de liefde tracht te verheerlijken of te analyseren als een versmelting van lichamelijke en geestelijke liefde. Er ontbreekt de optiek van lichamelijke liefde als een waardige uitdrukking van de liefde. Wanneer we spreken over liefde, hebben we het meer over een gevoel dan over een praxis, een ervaring. Mijn idee was de fysieke kant van de liefde te verheerlijken, in poëtische en waardige taal. Ik wilde niet over het obscene spreken, en ik gebruik ook geen obscene woorden.’

En lukt het zo wat met dat ‘verheerlijken in poëtische en waardige taal’? Absoluut. Het mooie aan de bundel als geheel is dat Drummond de Andrade erin slaagt om seks als een veelzijdige beleving te presenteren. Hij belicht, duidelijk met kennis van zaken, de ontelbare facetten ervan en gebruikt daarvoor diverse uitdrukkingsvormen, verschillen en nuances in toon, woordgebruik en lengte van gedichten.

Sommige zijn kort en hebben een overheersend speelse toon, zoals ‘Onder de douche beminnen’ en ‘De vloer is bed’.

De vloer is bed

De vloer is bed wanneer de liefde overmant.

Op hoogpolig tapijt of op het hardst parket,

als liefde om naar bed te gaan niet wachten kan,

vormen wij lijf aan lijf het vochtige ballet.

 

Om uit te rusten van het liefdesspel gaan we naar bed.

 

Onder de douche beminnen

Onder de douche beminnen, zeep en kussen,

of in bad, beiden gekleed in water,

glibberende liefde, glippend, grijpend,

wijkend, water in de ogen, monden,

dansen, varen, duiken, regenen,

dat schuim op onze buiken, en de driehoek

van het schaamhaar wit – van water, sperma,

liefdes loop, of zijn wij bron geworden?

Sommige van de gedichten zijn niet meer dan een lofzang op billen en kontjes (in het Braziliaans ‘bunda’ en zowat een nationaal fenomeen dat op de Braziliaanse stranden in minuscule bikinibroekjes tentoon wordt gesteld, ongeacht de omvang ervan). De auteur schroomt evenmin taboes, alles komt aan bod, orale en anale seks inbegrepen, seks als herinnering van lang geleden en seks op oudere leeftijd. Hij gebruikt ook niet per se metaforische of poëtische benamingen. Penis, vagina, sperma, fellatio, orgasme … worden vaak gewoon bij naam genoemd. Toch, door hun inbedding in een kader dat onmiskenbaar poëtisch is, doen ze nergens ontnuchterend of klinisch aan.

In verschillende gedichten weerklinkt een spirituele beleving van seks, als ervaring waarin de mens een vorm van eeuwigheid of verbinding met een overstijgende dimensie kan ervaren. In het lange ‘Liefde – want dit is het ene woord’ bijvoorbeeld:

Wie zal beweren dat hij enkel ziel is?

Wie voelt niet van ziel zijn lichaam zwellen

tot het openbarst in louter kreten

van orgasme, onbegrensd moment?

 

En verderop:

Eenwording in bed, of in de kosmos?

Waar houdt de kamer op, raakt hij de sterren?

Welke lust in onze lenden voert ons

naar dat ver domein, etherisch, eeuwig?

De vertaling in het Nederlands is van August Willemsen en is tegelijk nauwgezet en getrouw met waar nodig creatievere inbreng. In een appendix geeft hij achtergrond, licht hij enkele vertaalkundige keuzes toe en spreekt hij de hoop uit recht te hebben gedaan aan de verrassende nalatenschap van Braziliës grootste dichter. Tot slot herhaalt hij nog even de verzen waarmee het laatste gedicht van de bundel besluit, namelijk de wens van een oude man die aan het eind van zijn leven is gekomen en in dat heengaan de verbinding tussen seks en sterven maakt:

Laat de ejaculatie dus mijn eind bekronen

en moge ik dan gaan, in vrede met mijn lot,

mijn sperma sprenkelend daar waar de doden wonen.