Treinsporen, gedichten

Op weg naar een stad ver weg, de voorstelling van een poëziedebuut. De trein loopt vol, ik haal mijn tas van de stoel naast me, een man zijgt neer en duikt in een misdaadroman. Ik concentreer me op mijn laptopscherm, door mijn oortjes hoor ik de stem van D, ik tik een transcriptie van wat hij zegt. Het interview is buiten opgenomen, op de achtergrond fluiten vogeltjes. D praat over landschapspijn, de natuurplekken die hij zag verdwijnen in zijn kindertijd, en hoe hij nu probeert om overal waar het kan, vooral in de stad, plekken terug te geven aan de natuur.

Overstappen in Brussel, wachten. Op het perron staat een jonge vrouw met haar rug naar de sporen gedraaid te jongleren met vijf ballen. Het lukt haar telkens enkele seconden, dan valt er een bal uit, soms rolt er één dicht naar de perronrand maar ze pakt hem elke keer net op tijd. Ze oefent onverstoorbaar, ballen in de lucht, op de grond, oprapen, herbeginnen, minuut na minuut. Ooit gaat het haar lukken, vijf ballen is veel.

In de volgende trein zit een jongetje heel luid en heel Russisch te zijn. Zijn moeder laat hem. Bijna kan ik de stem van D en de vogeltjes niet meer horen. Ik mag van mezelf de sociale conventie van vertederd reageren op kleuters negeren. Ik pak mijn spullen en ga vier banken verderop zitten.

Ik kom aan in de stad ver weg, stap naar de bibliotheek, geroezemoes, kom uit mijn binnencocon, haal mijn sociale persona tevoorschijn. Ik schud een mannenhand, een vrouwenhand, hoe gaat het. Elke keer wanneer ik een hand schud, denk ik aan de man die enkele jaren terug beweerde dat we dat wellicht nooit meer zouden doen. Elke keer denk ik: ha, jij krijgt zo heel erg geen gelijk.

De voorstelling trekt in een roes van woord en klank, gelach en applaus voorbij. Ik hoor dat het goed is, soms stroomt er iets in mij in tegenbeweging. Ik bouw geen dammen op. Aan het eind spreekt de man die de eerste bundel overhandigt aan de dichteres, die de man kust en daarna de bundel.

De zaal krabbelt op, bundels worden gekocht, bij de signeertafel groeit een file. Ik bemachtig wijn, praat links en rechts, soms lukt dit soort dingen mij slecht, vandaag glijd ik door gesprekken als de wijn door mijn keel. Ik kijk uit naar A, ik zie haar niet. Ik hou de tijd in het oog, wil de trein terug niet missen, zie A buiten de zaal staan praten. Voor haar kinderen is A een schip, voor mij een haven, besef ik. Het voelt warm. We praten ultrakort, ik dwing mezelf om nog even naar binnen te gaan. Ga drie handen schudden tot slot. Ken je mij nog? Even een vraagteken. Oh ja, natuurlijk ken ik je nog. Wat goed, ik zal proberen te komen in het najaar.

Fikse pas naar het station en dan een kleine samenscholing bij het dienstregelingenbord. Rijdt vandaag niet, rijdt vandaag niet, rijdt vandaag niet. Collectieve verontwaardiging, iemand zegt dat er een vervangbus richting M komt maar wanneer? In M hoef ik helemaal niet te zijn, raak ik nog thuis? De spoorwegman die uit de tunnel komt, krijgt het over zich heen. Hij is gehard, wil het alleen over deze avond hebben en wat er verder gebeuren zal.

Ik bel met het warme thuisfront, hij kijkt voor me op de spoorwegplanner. Als je een thuisfront hebt, heb je geen smart phone nodig. Hij wil gaan slapen, hij zal zijn telefoon aan laten staan.

We praten in een groepje: een man met een baardje, een ouder koppel (iedereen die ouder is dan ik is ‘ouder’), een vrouw met vlechtjes en een regenbroek. Spoorwegverhalen, iedereen wil ventileren. Ten slotte is er een trein naar Brussel. Koppel, vlechtjesvrouw en ik stappen in. Even weten we niet of we bij elkaar zullen gaan zitten. Toch maar aparte banken, maar de gesprekken gaan nog wat door. De man en de vrouw van het koppel hebben allebei coole schoenen: zij knalrode enkellaarsjes met een hak, hij witte bottines met kleurige streepjes. Zal ik ze een compliment geven? Ik doe het niet.

We keren ieder in onszelf, ik begin de bundel te lezen, er zijn verzen over een kind dat een camouflagebroek draagt, een zwart-wit geblokte sjaal, een baard en de angst van zijn moeder. En over een orgeldraaier na een oorlog. Het raakt.

Brussel. De nacht gaat in. In plaats van een uur te wachten op de aansluiting in het wat grimmig wordende station neem ik een trage trein die me weer een stukje dichter naar huis brengt. Wanneer ik door de trein stap, zie ik vlechtjesvrouw zitten. Ik wil liever alleen zijn, maar ze steekt herkennend haar hoofd boven de stoelen uit. Ik ga naast haar zitten, zeg dat ze gerust de puzzel in het krantje op haar schoot verder mag maken. Ze zegt dat ze vastzit. We hoeven van elkaar niet sociaal te doen, ze sluit een paar minuten haar ogen, ik lees nog wat, wanneer ze haar ogen weer opent, vertel ik iets over de bundelvoorstelling. We stappen bijna uit. Moet je nog ver? En jij? We nemen afscheid.

Een half uur wachten en dan de laatste trein, het is ver na middernacht. Laatste treinen zijn mannentreinen, de weinige vrouwen hebben gezelschap. Ik niet. Net zo min als het meisje met heel lange haren, een zware rugzak en een tas aan elke hand. We stappen uit. Wat ben je zwaar beladen, gaat het? Ze gaat naar een festival. Op dit uur, deze tijd van het jaar? Ja, het begint morgen, vrienden pikken haar op met de auto. Ik stuur haar de kant van de parking uit, haal mijn fiets uit de stalling. Wanneer ik voorbij de afhaalstrook kom, rijdt er een zwart busje voor. Een jongeman springt eruit, loopt om de voorkant heen, het meisje gooit haar rugzak af, ze roepen dingen zoals jonge mensen dingen roepen, gooien hun armen open voor elkaar.

Ik fiets de nacht in. Het is zacht. Nog drie kilometer.

Keep writing!

Nee, ik ga het niet over corona hebben. Niet goed wetend of ik de potentiële lezer daarmee een plezier doe – ‘oef, het zal een keertje niet daarover gaan!’ – of dat ik mezelf zowat moet excuseren – ‘denkt ze nu echt dat er ook maar iets relevant is behalve corona?’.  Sinds half maart is schrijven onmiskenbaar anders. Ik moet mezelf positioneren: schrijf ik ‘daarover’ of net niet? Al wekenlang stel ik vast dat ik er niet over schrijf. Blijkbaar bewaak ik mijn terrein en let ik erop dat het virus niet doordringt. Geen behoefte aan corona-gedichten, corona-overpeinzingen, niks van dat alles. Maar wat dan wel? De paradox is natuurlijk dat ik door toe te lichten dat ik niet over corona schrijf uiteindelijk toch over corona schrijf. Basta dus!

Er komt weinig vanzelf, zoals dat doorgaans wel het geval is. Aanknopingspunten, beginregels van gedichten tuimelen niet spontaan mijn hoofd in. Dus heb ik besloten mezelf een handje te helpen, want schrijven is, naast mijn reguliere job, ook mijn werk – als er iets is wat ik in deze in sommige opzichten trage weken heb besloten, is het zeker dat. Jezelf een zetje geven om te schrijven, hoe gaat dat?

Sla een dichtbundel open en beschouw de eerste regel waar je oog op valt als een opdracht. Neem die regel als inspiratie voor een gedicht. Ik sloeg ‘New Collected Poems’ van Tomas Tranströmer open, vond daar achtereenvolgens ‘the only thing that shines’ en ‘and in the evening I lie like a ship’. Hup, schrijven dus.

Of nog: kies een beeld dat je bevalt en schrijf over wat je ziet. Het werd een schilderij van de Russische landschapsschilder Isaak Levitan, ‘Lente, hoogwater’ (1897).

xxx

geheugensteun

ze daalt af in de kelder
tussen inmaakpotten aardappels met scheuten ongebruikte stoelen
nutteloos en voor-het-geval-dat leven er in symbiose
het enige wat glinstert
een slakkenspoor op de tegels

ze is vergeten waarvoor ze kwam
staart in gedachten naar het spoor

hebben slakken een geheugen
en waar komt het eerst een eind aan
hun vermogen om de weg naar buiten terug te vinden
of het verlangen van hun lijf naar water

bovenaan de trap
weet ze weer dat ze touw zocht
om oude kranten bij elkaar te binden

xxx

 

in de avond

en in de avond lig ik als een schip
klaar met aanmeren
elk blad van de perenboom trilt
de grasmaaiers zwijgen nukkig
in donkere schuurtjes

er is geen zee toch ruist het in mijn oren
en zingt iemand zeemansliedjes in de verte
ik kan een kind de dijk af laten lopen
ijsjes uitdelen tot slot

en in de avond liggen de woorden stil
als kleren over de leuning van een stoel

xxx

berkentroost

berkjes op een schilderij van Levitan
eentje groeit nadrukkelijk krom
allemaal staan ze in het water
dunnetjes te weerspiegelen
vooraan een gammel bootje
verderop huizen in de watervlakte
mensen beredderen buiten beeld
berkjes beschouwen

Dagboekfragmenten december 2019

Dit is een experiment. Zoals dat gaat met experimenten kan het worden herhaald of niet. Als je deze blog al langer leest, weet je dat ik dagboeken schrijf. Dat het er intussen veel te veel zijn naar mijn gevoel. Dat ik ze probeer te minimaliseren. Intussen blijf ik ook schrijven. Wat zoiets is als je huis uitruimen en tegelijk dag na dag spullen blijven kopen. Vandaag heb ik alweer een schrift vol. Het is precies één maand meegegaan. En ja, ik wil het kwijt, het is nutteloos papier met nutteloze woorden geworden. Papier en woorden wegen in mijn hand en op mijn gemoed. Kunnen ze dan echt niemand meer van dienst zijn? Besluit: ik deel ze. Een beetje, geselecteerd. Flard, vers, gedachte, observatie. Zoals je de spullen die je het huis uit wil naar de kringloopwinkel brengt. Het is een gok, maar misschien is er iemand die er nog iets mee kan.

 

05/12/19

ik word wakker als een stenen roos
ergens luiden klokken in de staart van een droom
heb ik iets kostbaars verspeeld
dichtbij staan rillende paarden in een wei

07/12/19

ik blijf je zien
in elke vermeende kloon
elke gelijkende manifestatie in
supermarkt, bibliotheek of trein
die toch telkens niet jij blijkt te zijn

Alles is goed als ik weet dat ik niet de dirigent van storm of regen kan zijn. Ik kan een greppeltje graven, mij tegen de wind keren, maar veel meer niet.

De literaire avond (poëzievoorstelling) moet nog van mij af geboend, van mij af gehaald als een vel van de melk. Alsof te midden van velen zijn mij bedekt met iets wat dan weer moet worden verwijderd. Is dat voor anderen ook zo? Of heeft de man die tussen de krappe rijen stoelen herhaaldelijk met zijn knieën tegen mijn kont stoot, een gsm heeft die hij blijkbaar niet het zwijgen wil opleggen en zijn appreciatie herhaaldelijk het zaaltje in puft, grinnikt of roept helemaal nergens last van? Hoeft hij achteraf niet weer in zichzelf te acclimatiseren?

11/12/19

Wanneer ik mij klein en niet opgewassen voel gaat dat ook altijd samen met de overtuiging dat de anderen geen kleinheid hebben. Geen demonen. Dat zij wijs, volwassen, beheerst, alles-op-een-rij, aangepast, ‘in control’ zijn, kortom alles vrijelijk ter beschikking hebben wat ik dan zo hard mis.

12/12/19

‘Verzamelde gedichten’ van Hanny Michaelis. Moet ik eigenlijk morgen inleveren in de bib. Eén van de weinige boeken die ik liever achterover zou drukken en op één geliefkoosd plankje zetten. Zoals Tranströmer. Het zijn gedichten die ertoe doen. Ze hebben eenvoud en pertinentie, gaan rechtstreeks naar één of ander doelwit in mij dat graag wil worden geraakt. Ze zijn maar al te vaak een schot in mijn roos.

13/12/19

Vaak lijkt het onmogelijk om te schrijven. Of vind ik het bijna onrein om per se in mijn mentale staat te gaan roeren, er dingen uit te dreggen, afzonderlijke dingen, en ze op te prikken als vlinders. Ik wil het niet doen, maar besef dat ik het wel gedaan wil hebben.

16/12/19

Ik begrijp dat sommigen depressief worden van winter. Alles ligt er nat, verzopen, lichtloos bij. Het is niet heel koud, maar wel heel mat en vreugdeloos buiten. Je moet een sterker innerlijk vuur hebben, meer interne bronnen van potentieel goed voelen om winters in een klimaat als dit door te komen.

21/12/19

Regen voegt water toe aan de wereld.
Zo zijn tranen minder zichtbaar.

Ik verlang naar nieuwe woorden. Soms lijkt het alsof de woorden zo oud zijn dat er alleen maar oeroude, achterhaalde, lamme dingen mee kunnen worden beschreven.

Het gedoe dat liefde heet (6): van eekhoorns, beren en mieren

Ken je de dierenverhalen van Toon Tellegen? In kort bestek en een beetje poëtisch-filosoferend gaan ze over dieren die opvallend veel weg hebben van mensen, met al hun kleine en grote gevoelens en beslommeringen en al hun edele en minder fraaie karaktertrekjes. Het dierenverhaal hieronder is niet van Toon Tellegen. Ik schreef het vijftien jaar geleden in zijn stijl, toen zowel zijn verhalen als het thema belangrijk voor me waren. Vandaag vond ik de tekst terug, een bladzijde in een oud notitieboek met doorhalingen, tussenvoegsels en verbeteringen. Ik kon me niet herinneren dat ik dit ooit schreef en verbaasde me daarover. Het leek een beetje wonderlijk. Toen ik vanavond door mijn straat fietste, stak er opeens een meter of twee voor me een eekhoorn over. En ik woon dan wel landelijk, overstekende eekhoorns zijn hier nu ook weer niet zo frequent. Het was duidelijk: dat lang vergeten en teruggevonden tekstje wil per se de wereld in. Bij deze.

 

Op een avond zat de eekhoorn op de tak bij zijn huis. De lentelucht rook naar jong groen en voelde lauw en zacht aan.
‘Bijna even zacht als de pootjes van de mier’, dacht de eekhoorn plots. Hij sloot zijn ogen om beter aan de mier te kunnen denken. Toen hij zo een tijdje had gezeten klonk er een stem in zijn hoofd:
‘Dag eekhoorn.’
Het was de lieve stem van de beer. Zo waren ze daar allebei in het hoofd van de eekhoorn: de beer en de mier. Het was moeilijk om alleen aan de beer te denken. En even moeilijk was het om alleen aan de mier te denken. Ze waren er allebei tegelijk.
‘Heb ik beer minder graag omdat ik mier zo graag heb?’ dacht eekhoorn.
‘En is mier mij minder lief omdat ik beer zo graag heb?’
Hij wist dat het niet zo was, dat dat iets vanbinnen voor mier en beer niet zo was als beukenotenmoes, die altijd altijd opraakte, hoe zuinig hij er ook op was.
‘Nee, dacht hij, ik geef net meer om beer omdat mier mier is, en ik geef meer om mier omdat beer beer is.’
Eerst dacht hij dat daar iets helemaal mis mee was, maar dat dacht hij niet al te lang. De zon ging langzaam onder en het werd wat killer op de tak, maar de eekhoorn bleef zitten waar hij zat.
‘Kan ik de beer vertellen dat ik laatst met de mier heb gewandeld en we toen bleven staan onder een boom vol vogeltjes?’ vroeg de eekhoorn zich af.
‘En kan ik de mier vertellen over die avond toen ik met de beer een potje honing at en dat wel de lekkerste honing van de hele wereld leek?’
De eekhoorn wist dat hij dat niet kon. Even voelde hij zich vreemd alleen.
‘Betekent dat dan dat ik nooit helemaal samen zal zijn met de beer? En dat ik nooit nooit alles zal delen met de mier?’ vroeg hij zich af.
Dat was een droeve gedachte. Maar toen wist hij dat hij nog nooit met wat voor dier dan ook helemaal samen was geweest en ook nooit nooit alles had gedeeld en het misschien ook nooit zou doen. De eekhoorn voelde zich plots heel moe. Wat had hij veel gedacht vanavond. Hij ging zijn huisje in en rolde zich op in zijn staart.
‘Straks, als het helemaal donker is, komt de beer’, dacht hij.
‘En morgen, morgen zie ik de mier.’
Hij sliep heel licht en zonder dromen die nacht.

Kill your darlings

Meer dan een jaar geleden vroeg ik mij af wat te doen met 59 dagboeken. Ik bedacht strategieën … en voerde maandenlang niet één ervan uit. De dagboeken verhuisden, dat wel. In plaats van ze in een vergeethoek in een kartonnen doos te laten zitten, stapelde ik ze netjes op onderin mijn kleerkast. Ik dacht: als ze in het zicht blijven, kom ik er op een dag wel achter wat ik ermee moet. En in het zicht blijven deden ze. Elke keer als ik een blouse of vestje wilde pakken, lagen ze daar. Netjes, maar ook aanstootgevend. Ik kon ze niet in één keer wegdoen, dat voelde alsof ik mijn verleden in een vuilnisbak zou staan proppen. Maar ze gunden mij ook geen rust, ze gedroegen zich als een te zware maaltijd in een overgevoelige maag.

Het antwoord op de kwellende vraag kwam niet onder de vorm van een aha-erlebnis. Plotse flitsen van inzicht bleven achterwege. Het gebeurde doodgewoon in de praktijk: ik weigerde om het getal van mijn verzamelde dagboeken boven de 59 te laten stijgen. Mijn hele zelf verzette zich ertegen dat de stapels in de kleerkast verder zouden gaan groeien. Het was genoeg. Het vooruitzicht om ooit een bejaard dametje met 135 dagboeken te zijn was ‘too much’.

Stoppen met schrijven dan maar? Nee, natuurlijk niet. Schrijven is zijn, is leven, bestaan. De nieuwe strategie is: met regelmaat dagboeken minimaliseren. Dat gaat in 3 stappen:

  1. Het dagboek helemaal herlezen en daarbij de bladzijden waar ik wat van wil bijhouden een ezelsoortje bezorgen.
  2. De passages op de ezeloortjes-bladzijden overtypen in een document of fotograferen als ze lang zijn.
  3. Al de rest behandelen als oud papier.

Ik geef toe, het vergt tijd. Soms is het meer dan bevreemdend om via het geschrevene als met een teletijdmachine teruggeflitst te worden naar de sfeer, gevoelens, contacten, repetitieve gedachten van vele jaren geleden. En confronterend: bij herlezing is er weinig wat ik wil bijhouden. Dagboeken zijn vaak vergaarbakken van gezeur, geneuzel en donkerte. Een half jaar later maakt het meeste wat je een half jaar eerder hebt gedacht niet zo veel meer uit, daar moeten we niet flauw over doen. Maar dagboeken zijn niet alleen maar de spuwbak des levens. Ze zijn ook – eerder zelden maar zo gaat dat nu eenmaal – de schelp waarin het pareltje groeit. Een gedachte, een inzicht, een observatie waarvan bij herlezing mijn hart zich opent, woorden waarvan ik weet dat ze mij telkens opnieuw een goed gevoel kunnen geven. Het zou contraproductief zijn die weg te gooien.

Intussen heb ik zo een tiental dagboeken geminimaliseerd. Het voelt telkens intens om een heel pak papier dat ik zelf heb volgeschreven te vernietigen. In de wintermaanden stopte ik ze in de kachel. Het had iets gepast dramatisch om de bladzijden te zien blakeren, omkrullen en dan plots oplaaien in de vlammen. Anders dan om ze nuchter tussen platgevouwen karton en oude kranten in de papierbak te stoppen.

De toren onderin de kleerkast is intussen niet verdwenen, maar ik werk eraan. Eigenlijk is het een voorrecht als je de kans krijgt om je verschaalde liefdesverdriet, roestige zelfkwelling en oudbakken zwartgalligheid zo tastbaar op een hoop te vegen en de deur uit te werken. En helemaal heerlijk om dat lichte bestandje vol met de mooiste, helderste stukjes verleden te zien groeien. Ik heb er vertrouwen in: meer dan 59 volle dagboeken worden het nooit meer. Op termijn wordt dit een nuloperatie.

Daar staat je gedicht

En dan sta je daar dus in, in het januarinummer van Poëziekrant, een literair tijdschrift. Of beter: daar staat je gedicht, en twee meneren – zelf ook dichters natuurlijk – hebben er zowaar een interpretatie bij geschreven. Het is vreemd en bijzonder en ook doodgewoon. Het is helemaal niet zoals vijf seconden op tv komen en twee zinnen zeggen, waarna nog weken later iemand tegen je zegt ‘ik heb jou op tv gezien’. Gedichten zijn onopvallend en bijna niemand leest ze. Vreemd genoeg krijg je wanneer je gedichten schrijft wel de indruk dat minstens de halve Vlaamse bevolking dat ook doet. Het lijkt wel alsof uit alle holen en kieren, uit spleten en konijnenpijpen plots de dichters tevoorschijn komen. Allemaal wapperend met hun laatste gedicht en ‘kijk mij! lees mij!’ smekend. Ik vind het soms wat benauwend gezelschap. Vraag mij soms af of ik nog wel iets zou schrijven. En doe dat toch altijd weer wel. Dus daar sta ik dan met mijn gedicht. En denk: ‘Waarom kiezen ze precies dit en niet dat andere?’.

Of ik me kan vinden in de interpretatie van de twee meneren? Een beetje hier en daar en ook een beetje helemaal niet. Ik voelde me minder rusteloos dan zij tussen de woorden lezen. Wat zij als ‘irrealis’ bestempelen is voor mij een staat van zijn waar heel af en toe aan kan geraakt worden. En hoe mooi dat dan is. Maar iedereen mag lezen wat-ie wil, natuurlijk. Met gedichten mag dat, moet het misschien zelfs. Dus ga je gang, lezer.

Maak eens een visueel gedicht

Vandaag een mini-cursusje ‘visuele poëzie’ gevolgd van Wisper in Leuven, begeleid door creatieve fee Sandrine Lambert. Een beetje nieuwe wereld voor mij. Hieronder twee ideeën. Ik zou zeggen: ‘Do try this at home’, ter opfrissing van je bezwete zomerhoofd.

1. Druk een mooie zin (of twee). Als je geen drukpers hebt kan je de letters ook stempelen of ergens uitknippen of zelf mooi schrijven of printen. Maak er met stiften, potloden, verf, foto’s, stempels … een beeld bij. Het wordt dan zoiets als dit …

 

2. Maak een schrapgedicht. Neem een volledige pagina tekst, maakt niet uit welke de inhoud is, druk die af op papier en selecteer de tekst die nog leesbaar moet zijn. Al de rest schrap je door of kleur je in. Je kan er nog andere visuele details aan toevoegen, op schilderen, erbij plakken. Deze hieronder is niet opbeurend, maar geeft wel een idee van wat het kan worden. Bij visuele poëzie komt er gewoon wat er komt.

Wat doe je met 59 dagboeken?

Ik zit al weken in een minimaliseer-fase. Ik schreef er onlangs over, en ik doe het ook echt. Intussen staan er enkele kubieke meters kartonnen dozen klaar om volgende week door de kringwinkel te worden opgehaald.

Kasten, schouwmantels en tafels zijn plots niet langer de oppervlakken die dankbaar gebruikt worden om alles en nog wat kwijt te kunnen. Ze zijn leeg. Verkwikkend, zen-achtig, maar ook lichtjes confronterend – moet daar nu echt niet één of ander decoratiedingetje staan? – leeg.

Eén van mijn bezittingen komt niet in aanmerking om aan de kringwinkel te schenken, en wel deze:

Een kartonnen doos met welgeteld 59 dagboeken erin. Volgeschreven tussen begin 1983 en vandaag. Dat maakt dik 35 jaar levensgeschiedenis. En dus de mogelijkheid om te achterhalen wat mij bezighield op mijn 14e, 26e, 33e, 41e, en alle jaren daar tussenin. De mogelijkheid om te weten wat ik dacht of voelde bij het stuk gaan van relaties, bij de geboorte en het opgroeien van kinderen, bij verliefdheid, bij wat er gebeurde in vriendschappen en in jobs en in een lang lang huwelijk en op doodgewone dagen van geluk of miserie.

Maak ik ook gebruik van die mogelijkheid? Eerder zelden eigenlijk. Als ik herlees, dan is het meestal het meest recente wat ik heb geschreven, ook omdat die dagboeken zich nog ergens in mijn buurt ophouden. Waar de kartonnen doos met oudere dagboeken zich nu eigenlijk bevond in mijn huis wist ik niet meer precies. Wat ik er uiteindelijk mee moet, is wel iets wat al jaren af en toe opduikt in mijn gedachten. En mij dan een wat ongemakkelijk gevoel geeft, zoals alles wat met het verstrijken van tijd en met vergankelijkheid te maken heeft dat kan doen. Want ultiem kan ik er niet onderuit om er een beslissing over te nemen, of iemand anders doet dat als ik het zelf niet doe. Ik ben ook op een leeftijd gekomen waarop je nog niet echt oud bent, maar toch al wat vaker aan je eindigheid denkt dan wanneer je 30 bent.

Dus wat met die dagboeken? Laat ik eens creatief alle mogelijkheden oplijsten:

  1. Gewoon weg ermee. Oud papier. (= de radicale oplossing, geen sentimenteel gedoe)
  2. Verbranden. (= de met symboliek geladen oplossing, loutering, het verleden achter je laten)
  3. Integraal nalaten aan partner en/of kinderen bij overlijden. (= de psychologisch complexe oplossing, sowieso doet het wat met hen)
  4. Bij leven en welzijn dagboeken wegschenken aan gezins- of familieleden, vrienden, bekenden en bewust kiezen wie welk deel uit welke periode krijgt. (= de moedig/kwetsbare oplossing, potentieel kan het relaties flink beïnvloeden, in positieve of negatieve zin)
  5. Bij leven en welzijn dagboeken wegschenken aan om het even wie erin geïnteresseerd is, bekende of onbekende, en de ontvanger de periode laten kiezen. (= de uiterst avontuurlijke oplossing, dit is zoiets als van een klif in zee springen of een bungeejump in de Grand Canyon)
  6. Bij leven en welzijn op parkbanken, in publieke vuilnisbakken, aan bushaltes of in treincoupés afzonderlijke dagboeken achterlaten, zonder contactgegevens erbij. (= de romantische oplossing, zoiets waar een auteur een roman uit zou kunnen puren of een scenarioschrijver een film).
  7. Schenken aan het Nederlands Dagboekarchief. (= de licht griezelige oplossing, wie wil eigenlijk dat haar dagboeken potentieel door wetenschappers worden bestudeerd?)
  8. Alle dagboeken herlezen en enkel die die het beste gevoel geven of het interessantst zijn bijhouden. (= de pragmatische oplossing, of de positivo-oplossing, weg met de depri-dagboeken en de zeurpagina’s)
  9. Van elk dagboek een foto van de kaft maken. Vervolgens elk dagboek lukraak openslaan en een foto maken van de opengeslagen bladzijden. De foto’s bijhouden op een computer. (= de creatieve, luchthartige oplossing)
  10. Gewoon alle dagboeken bijhouden (= de angstvallige oplossing, niet kunnen loslaten).
  11. Online verkopen (= de zakelijke, materialistische oplossing, maar wie wil in vredesnaam ook maar een cent uitgeven aan een doos dagboeken van een nobele onbekende?)
  12. Alle mogelijke variaties op bovenstaande.

Wat het wordt? Ik zou het voorlopig echt niet weten. Intussen herlees ik hier en daar, word ik beurtelings aangenaam en onaangenaam verrast, of word ik melancholisch of nog wat anders. Wat ik wel vaststel: herinneringen aan periodes verschillen meestal van de beleving zoals ik ze toen heb beschreven en van sommige dingen kan ik me helemaal niet herinneren ze ooit te hebben geschreven, hoewel ik mezelf erin herken. Voorlopig geen uitkomst dus. In afwachting toch alvast foto’s maken. En geef toe: mooi zijn ze wel.

 

 

14 verhaaltjes over vrouw zijn

Heel vaak zal ik in wat volgt zeggen ‘er was eens’ of ‘en dan was er ook nog’. Dat is niet omdat ik van sprookjes hou of omdat wat ik vertel verzonnen zou zijn. Integendeel, alles wat ik vertel is waar. Het is alleen dat mensen gemakkelijker iets onthouden als je er een verhaal over vertelt.

1. Er was eens een onderzoekster die aan een theorie over de stress-respons werkte. Op een dag volgde ze de zoveelste lezing over de stress-respons bij ratten. Ze verwonderde zich erover dat ze in wat ze te horen kreeg, niets herkende wat overeenstemde met haar dagelijkse onderzoek bij mensen. Toen ze hierover in discussie ging met collega-wetenschappers, vertelde één van hen langs zijn neus weg dat haast alle studieresultaten bij dieren gebaseerd waren op onderzoek bij mannelijke ratten. Blijkbaar zijn er vrouwelijke onderzoekers nodig om te bedenken dat het misschien de moeite waard is om ook onderzoek bij vrouwelijke exemplaren van de soort te doen, en dat daar – wie weet, misschien – andere resultaten uitkomen.

2. Toen ik in het 4e middelbaar zat was mijn leerkracht Frans een grote vrouw met een weelderig lichaam en lang golvend zwart haar. Ik zal haar mevrouw F. noemen, ze was van Italiaanse afkomst, streng in haar vak en tegelijk lachte ze graag en gul. Ik was 15 en ik begon Simone de Beauvoir te lezen, ‘Le deuxième sexe’. Een wereld ging voor mij open. Mijn moeder vond het een beetje zorgwekkend en sprak tijdens een oudercontact mevrouw F. aan. Mevrouw F. gaf geen krimp, integendeel, ze begon te stralen en moedigde mij aan om vooral zo door te gaan. Dat deed ik dan ook. Toen ik 20 was verkondigde ik: ‘Mama, ik ga waarschijnlijk nooit een langdurige relatie hebben, vele kortere relaties achter elkaar lijkt mij veel beter’. Mijn moeder maakte zich nog meer zorgen. Intussen ben ik 23 jaar getrouwd (ik heb er geen spijt van trouwens).

3. En dan is er de strijd om gelijk loon voor mannen en vrouwen. Ik snap het wel, maar waarom gaat het dan alleen over het feit dat de vrouwelijke boekhouder of het vrouwelijke kaderlid hetzelfde moet verdienen als de mannelijke? Waarom gaat het er niet over waarom de sectoren waarin massaal veel vrouwen werken – toevallig of niet – die zijn waarin de laagste lonen worden verdiend, zoals het onderwijs en de zorg. Waarom gaat het er niet over dat dat sectoren zijn waarin – toevallig of niet – ook nog eens hopen vrijwilligerswerk wordt gedaan door vrouwen? In onze samenleving is de beste graadmeter voor de waarde die aan iets gehecht wordt of het in het BNP zit en of er geld voor gegeven wordt. Huishoudelijk werk en de zorg voor kinderen thuis – waarvan vrouwen nog altijd veruit het grootste deel op zich nemen – zitten niet in het BNP en worden op geen enkele manier financieel beloond. Voilà, zo kunnen we meteen de conclusie maken welke waarde onze samenleving daaraan hecht.

4. Maar laten we het even over vrouwenlijven hebben. Ze zijn problematisch, helaas. De hele tijd zijn ze geketend aan hun vrouw-zijn, elke maand weer bloeden ze en daar is iets mee, het is een beetje vies en mysterieus en er in het openbaar over spreken of er ook maar iets van laten zien, dat doe je gewoon niet. Daar moet je mannen niet mee lastig vallen. En dan baren die vrouwenlijven kinderen en dat doet verdomd veel zeer en oh my god daarna hebben ze minstens een half jaar geen zin in seks. En als die vervelende functies eindelijk uitgewerkt zijn dan komt het pas: ok, ze bloeden dan wel niet meer maar dan hebben de dames hun menopauze. Ik weet het, we zouden er beter niks over zeggen, zo’n ouder wordend vrouwenlijf daar wil je toch niks mee te maken hebben zeker. Niks dan miserie trouwens die menopauze, het houdt echt niet op met die problematische vrouwenlijven.

5. En dan hebben we het nog niet over Me too# gehad. Intussen is het zover en zijn zij de arme slachtoffers: als wij maar niet zo hard zeurden, als wij maar ietsje meer humor hadden, als wij maar eens deftig nee leerden zeggen, als wij maar niet constant dubbele boodschappen uitzonden vanuit ons decolleté.

6. Een vraagje: wist je dat Robert Schumann – de componist – een vrouw had, Clara, dat zij een pianovirtuoos was en dat zij ook componeerde? Wist je dat Felix Mendelssohn – die andere componist – een oudere zus had, Fanny, dat zij honderden composities heeft gemaakt en dat sommige van haar stukken onder zijn naam gepubliceerd zijn, maar geen enkel onder haar eigen naam?

woman

7. Er was eens een man van achter in de 50 die met mij sprak over een vrouw van zijn leeftijd: ‘Zij ziet haar vrouwelijkheid wegdeemsteren en dat is normaal op haar leeftijd.’ Ik was te verbouwereerd om hem te vragen hoe het dan met zijn mannelijkheid gesteld was en of hij die ook zag wegdeemsteren en of dat ook normaal was op zijn leeftijd. Ik vermoed van niet.

8. Een vrouw die de sterren van de hemel schrijft wordt ‘één van de beste vrouwelijke auteurs van haar generatie’ genoemd. De man die goed schrijft is gewoon ‘één van de beste auteurs van zijn generatie’. Blijkbaar kunnen vrouwen alleen met de top mee als je ze enkel met andere vrouwen vergelijkt. Of misschien is het ondenkbaar dat vrouwen in de categorie mens vallen en je ze dus ongeacht hun geslacht kan vergelijken met andere mensen – ja ook mannen – die toevallig met hetzelfde bezig zijn.

9. In 2014 publiceerde Rebecca Solnit het boek ‘Mannen leggen me altijd alles uit’. Ze schreef dat vrouwen, ook uiterst professionele en deskundige vrouwen, routinematig beschouwd en behandeld worden als minder geloofwaardig dan mannen. Dat hun inzichten of zelfs hun gerechtelijk getuigenis worden afgewezen tenzij ze gevalideerd zijn door een man. Dat mannen de kwalijke gewoonte hebben dingen aan vrouwen uit te leggen, zelfs wanneer die vrouwen duidelijk over een grotere deskundigheid en kennis beschikken dan zijzelf. Ze verzon daar een nieuw woord voor, ze noemde het ‘mansplaining’.

10. Er was eens de aarde. Nee, er is de aarde, en ze is er belabberd aan toe. Ik zie een connectie tussen de diep wanhopige situatie waarin onze aarde zich bevindt en onze patriarchale cultuur en waarden. Als je de scheiding maakt tussen het hoofd en de rest van het lichaam en de focus legt op rationaliteit, als je emoties en intuïtie als minderwaardig beschouwt en de natuur als één van de dingen waar we vrijelijk over kunnen beschikken en waar we boven staan, dan is dit het resultaat. Succesvol leven in onze tijd steunt op macht, winst, prestatie, competitie. In die eenzijdige focus zijn waarden als zorg, empathie, verbondenheid en aandacht voor spiritualiteit tweederangs. En is er niks mis mee om te vinden dat er nog meer olie en gas uit de grond mag worden gehaald – want aandeelhouders willen ook wat – als dat betekent dat op termijn een aantal eilandstaten door de zee worden verzwolgen en de gezondheid en het leven van elke mens en elk dier, behalve misschien wie op tijd zijn gepantserde bunker ingericht heeft, bedreigd wordt.

11. En dan was er nog die man met wie ik zakelijk moest samenwerken – een jaar of 20 ouder dan ik. Hij permitteerde zich naar mijn zin iets te veel seksueel getinte opmerkingen. Niet rechtstreeks over mij, maar het stoorde, ik hoefde zoiets niet in onze contacten. Toen ik zonder er doekjes om te winden liet verstaan dat het moest stoppen, voerde hij als excuus aan dat in de professionele kringen waarin hij vertoefde dat helemaal niet ongebruikelijk was. Tussen haakjes: we bleven wel samenwerken en hij stopte ermee.

12. Zo, en kunnen we dan nu de conclusies trekken: het is foute boel, het is kutzooi om het maar eens toepasselijk te zeggen, ocharme die vrouwen, ocharme wij, we zijn zo verdrukt, vernederd, onrecht aangedaan, worden zo slecht behandeld …

13. Toch? Misschien, ja, maar we zijn soms ook onnozele miekes, trutjes, flauwe grieten en excuustruzen. We moeten ook in onszelf durven kijken. Durven we ook wel de confrontatie met onze eigen kracht aangaan en vanuit die kracht handelen, durven we in onszelf de wildheid, de natuur terugvinden en die gebruiken? Durven we uit het slachtofferschap treden en ons te gedragen alsof we dat allang achter ons hebben gelaten? Durven we onze rechten als vrouw zo evident vinden dat we niet meer gaan smeken en bedelen om onze waarden in de wereld te mogen zetten maar het doodgewoon doen zonder enige schaamte of twijfel? Durven we tijd nemen om onszelf en onze creativiteit te voeden en vanuit die inspiratie de wereld rond ons te beïnvloeden op onze manier, niet op de manier die van ons verwacht wordt door een op mannen afgestemde samenleving, niet door keihard te werken en zoveel mogelijk te proberen ‘one of the guys’ te zijn of hun goedkeuring te krijgen. We moeten het niet alleen doen, en we moeten mannen ook niet in de hoek zetten. Ik zou ze zo verdomd missen als ze daar allemaal in die hoek zaten. Zoals wij vrouwen onze authentieke vrouwelijkheid een beetje kwijtgeraakt zijn, zo zijn mannen ook van het pad van hun authentieke mannelijkheid af. Terwijl de combinatie van die twee nu net meestal de mooiste resultaten oplevert.

14. We zijn sterk, oh ja, en dat weten we wel van onszelf, maar we vergeten het soms. ‘Gezonde vrouwen lijken op gezonde wolven. Ze delen bepaalde eigenschappen: een scherp waarnemingsvermogen, een speelse geest en een groot vermogen om zich aan iets te wijden. Wolven en vrouwen zijn van nature relatiegericht, onderzoekend, en bezitten een bijzonder uithoudingsvermogen en bijzondere kracht. Ze zijn sterk en intuïtief en bekommeren zich in hoge mate om hun jongen, hun partner en hun groep. Ze zijn er bedreven in zich aan voortdurend veranderende omstandigheden aan te passen: ze zijn uitermate standvastig en heel dapper.’

Bovenstaande verhaaltjes schreef ik voor de workshop ‘Krachtig en creatief vrouw zijn’ die ik organiseer voor Villa VanZelf vzw. Het afsluitende citaat komt uit ‘De ontembare vrouw’ van Clarissa Pinkola Estes. Meer info over de workshop vind je hier.

Sandra

‘Hoop’ is het ding met veren

Een heel jonge Emily Dickinson, één van de zeldzame foto’s die van haar zijn gemaakt.

Emily Dickinson (1830 – 1886, Amerikaanse dichteres) dwaalt even door mijn dagen. Ik had haar graag gesproken, of wat brieven met haar uitgewisseld. Ze woonde in Amherst, Massachussets, en leidde een weinig ophefmakend leven, grotendeels op dezelfde plek, in hetzelfde huis. Ze bleef ongetrouwd en kinderloos, maar had inspirerende vriendschappen met mannen die vooral betrekking hadden op haar poëzie . Trouw aan zichzelf schreef en schreef ze, meer dan 1700 gedichten, waarvan er 7 tijdens haar leven werden gepubliceerd, en dan nog in bewerkte vorm. Haar stijl was voor die tijd vernieuwend: haar voortdurende gebruik van gedachtenstreepjes, hoofdletters middenin de tekst en ongebruikelijk of afwezig rijm pasten niet in de toen strakkere vormschema’s van poëzie. Op de koop toe was ze een vrouw, waardoor nog sneller werd geoordeeld dat wat ze schreef ongeschikt voor een publiek en dus onpubliceerbaar was. Behalve voor haar meest nabije vrienden en familie moet ze soms mensenschuw zijn overgekomen en ze leek er zelf niet altijd op gebrand om een lezerspubliek te hebben. Gelukkig heeft de tijd haar postuum faam gebracht en wordt ze nu als één van de grote vernieuwers in de Amerikaanse poëzie aan het eind van de 19e eeuw beschouwd.

Hieronder een gedicht van Emily Dickinson over hoop. Heel mooi als je het mij vraagt, en hoop is iets wat we allemaal altijd kunnen gebruiken. Niet tevreden over de Nederlandse vertaling in de bundel ‘De mooiste gedichten van Emily Dickinson’ (uitgave De Morgen – Bibliotheek / Wereldpoëzie, 2002) heb ik er zelf een andere gemaakt.

‘Hope’ is the thing with feathers –
That perches in the soul –
And sings the tune without the words –
And never stops – at all –

‘Hoop’ is het ding met veren –
Dat neerstrijkt in de ziel –
Het zingt het lied, de woorden niet –
En niemand – houdt het tegen –

And sweetest – in the Gale – is heard –
And sore must be the storm –
That could abash the little Bird
That kept so many warm –

En zoetst klinkt het – bij felle Wind –
Alleen de zwaarste storm –
kan het verslaan – dit Vogeltje
Bij wie je warmte vindt –

I’ve heard it in the chillest land –
And on the strangest Sea –
Yet, never, in Extremity,
It asked a crumb – of Me.

Ik hoorde ’t in het kilste land –
En op de vreemdste Zee –
Maar vroeg het, zelfs in Hoogste Nood,
Een kruimel van Me? Nee.