Een paar decennia geleden liepen zijn weg en de mijne even parallel. Daarna gingen we verschillende kanten uit. Heel af en toe, met jaren tussenin, was er een miniem stapsteentje van contact. Onlangs leidden de ondoorgrondelijke stromen van de sociale media ons allebei naar hetzelfde evenement in de stad. We deden wat hele oude kennissen dan doen: bijpraten met een drankje. Zijn verhaal was voor mij verrassend en onvermoed, ogen-openend en treffend …
Ik belde aan. Het was donderdag om vijf voor elf – zoals altijd. Eerst sprak niemand. Dan klonk een stem die als het ware uit bed kwam:
– ‘Qui est-ce ?
– ‘Mais … c’est moi’.
– ‘Mais, c’est le 21 juillet !’, zei mijn psychanaliste die ik aanbad. ‘Je ne reçois pas aujourd’hui’.
– ‘Mais … vous ne me l’aviez pas dit.’
– ‘Non. Naturellement pas. C’est évident, non ? C’est la Fête nationale….’
Zij en ik hadden het eindelijk gevonden – na zoveel maanden.
Autisme.
Een psychodiagnose bevestigde het: ‘Vermoedelijk autisme – “active but odd”’. Ik ben degene die je, sympathiek maar wat raar, aanspreekt aan de bushalte. Ik doe aan politiek om mensen op straat te kunnen aanklampen. Verder vond de psychologe zware hiaten in verwerkingssnelheid, stressbestendigheid, oplossingsvermogen en geheugen…
Maar ik was opgelucht. En het internet leerde me dat ik niet alleen ben. Je rond de vijftig omdraaien en de puinhoop achter je zien ? En plots begrijpen waarom ? Zo zijn er velen.
We brachten ons dochtertje naar een sportkamp. Het kamp werkt ook met autistische kinderen. Een mooie affiche vol bloemen vermeldde heel liefjes veel van wat ik ben : “Geef me bedenktijd als je iets zegt of vraagt” – “Als ik boos ben kan dat zijn omdat het te druk is. Laat mij dan maar eventjes. Alleen zijn helpt mij echt” – “Een vast plekje vind ik fijn” – “Raak mij liever niet onverwacht aan” – “Wachten of niets doen vind ik moeilijk” – “Praat langzaam en met korte zinnen” – “Verwacht niet van me dat ik je in de ogen aankijk. Ik ben dan snel afgeleid. Ik kan misschien beter luisteren als ik ergens anders naar mag kijken”. Ik voeg er enkele aan toe: mijn soldaatjes stonden altijd zorgvuldig in slagorde, maar vechten deden ze zelden. Ik heb ook nooit een model gevonden in andere mensen. Angst ligt op elk plekje van mijn huid. En heel problematisch: ik weet pas hoe ik een situatie zal aanvoelen wanneer ik me erin bevind. Is het een gebrek aan verbeeldingskracht?
Onbewust gruwde ik voor wereldvreemdheid en isolement. Ik wilde ‘in het echte leven staan’. Ik koos voor het professionele leven dat het minst bij me paste: hyper-internationaal, met een massa sociale contacten. Onbewust koos ik vermoedelijk een beroep niet als beroep maar als therapie. Ik haatte de ontworteling die met verplaatsingen gepaard ging, maar besefte het niet. De contacten putten me uit. (Een anekdote: ik leerde mensen in de ogen kijken, vermoedelijk toen ik aan de universiteit begon, maar wat ik niet kan is mijn blik doen glijden van een persoon naar een ander. Ik sprak op een receptie met een man. Zijn vrouw voegde zich bij ons. Ik kon haar niet begroeten. Wat ik ook nooit heb gekund is mensen aan elkaar voorstellen).
Veel is nu stuk. En veel mensen heb ik kwaad gedaan. Of ik professioneel de berg weer wat op kan is niet zeker. Maar ik ken nu mijn beperkingen, en ik zal me niet meer in onmogelijke situaties stoppen. Ik geniet meer van kleine dingen, en ik kan me heel gezellig in mezelf terugtrekken. En vooral: ik ken mezelf. “Mensen met autisme begrijpen de ander niet goed”, dat weten we. Maar ik kende mezelf niet. In griezelfilms staat iemand voor een spiegel en ziet hij of zij niemand. Er bestaan zeer weinig foto’s van me. Ik vermeed die. Een Canadese vriend vroeg me telkens met veel aandrang: “How are you doing today?”. Ik werd altijd woedend. Zonder dat ik het begreep, deed zijn vraag me voelen dat ik niet wist hoe ik me voelde.