toen het gebeurde
lag ze al eeuwen in een wad
haar gezicht net onder het oppervlak
haar neus vol modder
haar vingers – voelde ze
verlengden zich tot luchtwortels
de luchtwortels tot bomen
een rilling later bekroop het kroos haar armen
toen waagden de koeten het
zich af te zetten
onverstoorbaar over haar heen te glijden
toeterend als boten die vertrek aankondigen
de kikkers met bellen om de mond
de wilde paarden in de verte baarde zij
de zon een rukkende ballon
het touwtje voelbaar in haar navel
voortschrijdend landschap werd ze
toen gedachten vliezen kregen
schubben stengels bladgroen
haar hartslag zich vermengde met de schrille roep
van iets wat overvloog
klapwiekend