
Elke schrijver/dichter kent ‘m. Elke beoefenaar van een andere artistieke discipline – de acteur die auditie doet, de beeldend kunstenaar of muzikant die meedingt in een concours, de filmmaker die op een subsidie hoopt … – wellicht ook. De helaas-mail. Je hebt je ziel en zaligheid ergens in gestopt, je hebt het gewaagd dat ergens heen te sturen en je wordt afgewezen. Nee, niks, nada, njet, nul op het rekest. Hakbijl erin en weg met jou.
In een helaas-mail is maar één woord belangrijk, de rest hoef je strikt genomen niet te lezen. Helaas pindakaas, werd u niet geselecteerd / genomineerd / kunnen wij u niet publiceren. Op enkele heel uitzonderlijke uitzonderingen na zonder enige toelichting. Soms met de onverbiddelijke toevoeging dat er niet wordt gecorrespondeerd over de beslissingen van de jury / redactie / commissie. Onlangs maakte ik het mee dat er geen enkele reactie kwam op mijn inzending. Toen ik het even navroeg, kreeg ik als antwoord dat het onmogelijk was om alle deelnemers persoonlijk op de hoogte te brengen, of zoiets. Waaruit blijkt dat, hoe rot ook, de helaas-mail nog altijd beter is dan wanneer er zelfs geen moeite wordt gedaan om je die toe te sturen.
De helaas-mail voelt als het equivalent van in een meer dan lichaamsgrote zwarte vuilnisbak op wielen worden gestopt en een ravijn in gerold. De helaas-mail leest als: ‘wat u maakt, is volkomen waardeloos, prut, een aanslag op onze kostbare tijd. Nee, u kunnen we beslist niet toelaten tot ons clubje.’ Bij herhaling kruipen de helaas-mails onder je vel en injecteren daar een giftige substantie die langzaam doordringt in die niet-vitale, maar wel essentieel aanvoelende functie: je artistieke werk en de aandrang om het te maken.
Over helaas-mails wordt onder schrijvers/dichters nauwelijks gepraat. Wat ze met je doen, hoe je je de dag dat ze aankomen groot houdt en probeert erboven te gaan staan en je schouders ophaalt, je neus in de wind draait en denkt: ‘ok, too bad, verticaal klasseren, hup, op naar het volgende’, maar je de dag daarop wakker wordt met een olifant op je borstkas en de nagels van een incontinente ouwe kater in je hersenen. De gevoelens die helaas-mails oproepen zijn niet van het soort waar we doorgaans gezellig over praten samen: machteloosheid, verdriet, frustratie, kwaadheid, schaamte, spijt, …
Misschien zouden we dat wel moeten doen. Zouden we als aankomende, of meer ervaren schrijvers / dichters / kunstenaars elkaar moeten bevragen hoe we ermee omgaan, zodat we van elkaar kunnen leren hoe je je staande houdt in disciplines waarbij je voortdurend wordt beoordeeld op wat uiterst persoonlijk is, maar wat je anderzijds graag de wereld in wil hebben en met een ander delen.
Ik beëindig binnenkort een tweejarige schrijfopleiding die uitdrukkelijk schrijvers wil afleveren die uitgegeven raken of met hun werk op wat voor manier dan ook ergens komen. In geen enkel vak, bij geen enkele vorm van coaching werd voorzien om het expliciet te hebben over afwijzing en hoe die als een onvermijdelijk gegeven een plek te geven in je artistieke werk. Jammer! Een gemiste kans.
Het doet mij denken aan die andere discipline, de klassieke muziek, waarin ik enkele jaren geleden een weg naar professionalisering aflegde. Ook daar had je een onbesproken gebied, namelijk podiumangst. Uit onderzoeken blijkt dat stress om onder druk te presteren een flink percentage van de klassieke muzikanten parten speelt, maar er werd in de opleiding geen aandacht aan besteed.
In beide gevallen speelt schaamte een rol, één van de gevoelens die we het meest geneigd zijn te verbergen of onderdrukken. In beide gevallen kan ik me voorstellen dat ook gelijkaardige overwegingen meespelen: dat het er nu eenmaal bij hoort, dat je voor jezelf een manier moet vinden om te copen, dat je misschien – als het jou niet goed lukt – niet helemaal uit het juiste hout gesneden bent, te gevoelig bent of te weinig volharding hebt, eigenlijk net niet genoeg talent hebt, etc. Schaamte maakt ook dat – wanneer iemand anders het niet doet – we al die ondermijnende toespraakjes zelf gaan afsteken tegen de kunstenaar in ons.
Nog zoiets: de helaas-mail krabt het beschermlaagje weg waaronder ons ego zich verschuilt. Plots wordt het ontbloot en te kijk gezet, plots wordt het tere huidje van dat arme ego even flink afgestroopt. Rats! Nee, natuurlijk gaan we dat niet breed uitsmeren op de Facebooks en Insta’s van deze wereld. Maar misschien, toch, kunnen we er samen iets mee. Dit is dus een uitnodiging. Je weet me te vinden.
Kwestie van niet helemaal onderin de zwarte vuilnisbak op de bodem van het ravijn af te sluiten: vanmorgen, de ochtend na een zoveelste helaas-mail, stapelde ik alle complimenten die ik me kon herinneren ooit te hebben ontvangen over iets wat ik schreef op tot een toren, ik klom erop en daarboven genoot ik even van het uitzicht. En verder: schreeuwde ik iets, heel luid. Nee, ik zeg niet wat.
Helaas ken ik ze ook: Helaas-mails en in hun zog de bijhorend gevoelens. Het is een taboedoorbrekend stuk dat je hier schrijft. Goed geschreven trouwens. Ik stuur niet zo vaak in. Onlangs deed ik het, na stimulans van andere dichter, naar het fameuze Liegend Konijn. Per kerende post een afwijzing. Hum. Deuk. Genoeg om te denken dat je er beter het pennetje bij neerlegt. Nog 1 goed gedicht en dan sterven. Zoiets. Een zelfhulpgroep oprichten? Ik wil konijn stoven in de pot bij de stichtingsvergadering. Echt waar en niet gelogen.
LikeLike
Nooit neerleggen dat pennetje, Annemie. Sterven mag je pas na nog heel veel goeie gedichten. Ok voor die stichtingsvergadering, behalve dan dat ik geen vlees eet ;).
LikeLike