
Het ligt midden op de stationstrap die naar de tunnel onder de sporen leidt. Was de trein op tijd geweest, dan zou ik me hebben gehaast en het waarschijnlijk niet hebben opgemerkt. Door een vertraging zijn er plots heel wat minuten over en ga ik in plaats van meteen de trap af te dalen naar de lokkettenzaal. Ik vraag me af of ik een krant zal kopen. Ik besluit van niet. Ik keer terug naar de verste zijde van de trap omdat daar een scherm hangt met de vertrektijden en ik de vertraging opnieuw wil checken. En daar ligt het wanneer ik naar beneden stap: een figuurtje van een wit paardje met roze hoeven, roze en paarse manen, een gesloten oog met lange wimpers en een heel klein hoorntje, grofweg in de kleuren van een raket-waterijsje. In een impuls raap ik het op, wat om één of andere vage reden een klein beetje ongepast voelt. Kinderen jutten de schatten die zich op de grond bevinden, volwassenen doorgaans niet. Ik denk dat het een papieren of kartonnen plaatje is, maar het blijkt een metalen haarspeldje te zijn. Het klikt perfect open en dicht en ik probeer me het meisje voor te stellen dat het speldje is kwijtgeraakt. Vraag me af of ik woke moet zijn en de mogelijkheid moet openlaten dat het speldje van een jongen was, dat kan tenslotte ook. Hoe oud? Lange steile haren, of springerige krullen? Donker of blond? Heeft ze nog een tweede eenhoornspeldje? Of een hele set? Heeft ze spijt om het verlies of mist ze dit ene helemaal niet?
Ik besluit in minder dan een seconde dat dit dingetje mijn geluksbrenger voor de komende tijd wordt. Geloof ik daar dan in, in geluksbrengers? Hoe ouder ik word, des te minder ervaar ik dat voorwerpen zo sterk beladen zijn met emotionele waarde dat ik ze absoluut moet of wil bewaren. Ik hecht niet aan familiejuwelen, familie-meubelstukken of zilveren familiebestekken. Integendeel, ik ervaar ze eerder als gewichten die mij beletten om vrij te bewegen. Alsof ze deel uitmaken van de mentale meuk waar ik soms al meer dan genoeg van heb. Maar ik blijk me dus wel instant te hechten aan een gevonden haarspeldje van een kind dat ik niet ken. In die mate dat ik me beroofd zou voelen als ik het plots weer zou moeten afgeven, stel ik vast. Nee, ik geloof niet echt in geluksbrengers, maar toch neem ik me in geen tijd voor om dit stukje metaal met lichte slijtagesporen bij me te dragen. In de komende weken verandert mijn werkplek drastisch en vertrek ik op een lange reis. Samen voelt dat genoeg om enige rituele bezwering te kunnen gebruiken. Eenhoorn zal mij bijstaan.
In de trein leg ik het speldje voor me op het tafeltje. Door niks anders in beslag genomen laten mijn hersenen zich kapen door associaties. Het speldje voert mij naar mijn kindertijd: de haarkambeurten, het verbod op loshangende lange haren, de klik van speldjes die soms een beetje pijnlijk was en in je hoofd leek te resoneren. Ik geloof niet dat ik frivole exemplaren bezat zoals dit eenhoorntje. Ik stel me voor dat – als ik erom gevraagd had in een winkel – mijn moeder zou hebben gevraagd ‘Vind je dat mooi?’, op een toon waaruit ik zou hebben begrepen dat ik mezelf er maar beter van kon overtuigen dat ik een smakeloze keuze had gemaakt. Waarna ik mijn verlangen zou hebben opgeborgen. Intussen hebben mijn moeders sobere voorkeuren geen vat meer op me en kan ik mij naar hartenlust overgeven aan de tedere kitsch van eenhoorns.
Wat mij bij ‘The Lady and the Unicorn’ brengt, een roman van Tracey Chevalier die zich afspeelt in de 15e eeuw en het maken van een reeks wandtapijten die zich in het Musée de Cluny in Parijs bevinden als rode draad heeft. Op elk van de wandtapijten komt een eenhoorn vergezeld door één of meer vrouwenfiguren voor. In die tijd stond de eenhoorn voor kuisheid en heerste de overtuiging dat het dier alleen door een maagd kon worden getemd. In de roman wordt dat gegeven door één van de personages op z’n kop gezet, zodat de hoorn een fallussymbool wordt en de eenhoorntaferelen een spel van erotische verleiding lijken uit te beelden. Ik herlees zelden boeken, maar ‘The Lady and the Unicorn’ is een uitzondering. En zo bewegen we helemaal weg van de onschuld van mijn objet trouvé.
Ik merk dat ik intussen met het eenhoornspeldje heb gedaan wat ik niet doe met het antieke koffieserviesje van wijlen de ene tante en het bijzettafeltje van wijlen de andere tante: laagje na laagje extra betekenis toekennen. En mij daardoor toeëigenen. Ik stop het vrolijke stukje metaal zorgvuldig in één van de vakjes van mijn tas en stap uit de trein. Little unicorn, you’re mine.