Gisteren nog een ochtend in Pisa: potscherven en Madonna’s met veel goud en een mooie Clio van Artemisia Gentileschi in Palazzo Blu, en de muurschildering van Keith Haring waar ik in rondjes naar loop te zoeken en die ik uiteindelijk toch vind.

Om mijn bezoek te besluiten ga ik via één van de torens de stadsomwalling op: de Mura di Pisa. Gebouwd vanaf de 12e eeuw, intussen helemaal gerestaureerd. Je kan er drie kilometer overheen wandelen en hebt dan een groot stuk van de omtrek van het stadscentrum afgelegd. Dit is één van de dingen die ik zo knap vind aan Italië: de centra van historische steden zijn hier niet genadeloos opengegooid voor het verkeer, de straten grotendeels op maat van voetganger en fietser, al zijn ze nu ook weer niet helemaal autovrij. De omwalling is hier helemaal hersteld en tot een bijzonderheid van de stad gemaakt, in plaats van te zijn afgebroken met hoogstens hier en daar nog een poort om eraan te herinneren.

En dan wordt het weer tijd om te verkassen. Ik haal mijn rugzak op en sta rond drieën in het station. Op weg naar Siena. De loketten zijn opvallend druk, maar er zijn ook automaten. Waar een A4-tje op geplakt zit: het personeel van Trenitalia staakt op 9 september van 9u tot 16u59. De afgelopen dagen was ik al helemaal in de stemming aan het komen om een lovend stukje over de Italiaanse spoorwegen te schrijven, maar dit drukt wel even het enthousiasme. Ik moet voor 19u inchecken in Siena en als er tot 17u geen trein rijdt, haal ik dat niet. Tussen de vele afgelaste treinen zie ik er hier en daar één die toch lijkt te zullen rijden. Ik moet de lijn naar Firenze nemen en dan overstappen in Empoli. Reizigers troepen rond de schermen met aankondigingen. Iedereen zoekt schaduwplekjes op de perrons want het is ronduit heet. Ik zie dat er twee treinen zijn die ik kan nemen: de eerste naar Empoli, de tweede naar Firenze. Empoli spoor 11. Op spoor 11 staat een trein, maar het bord op het perron blijft blanco. Dan verdwijnt het spoornummer op de schermen. Daarna staat er plots CAN(cellato). De trein naar Firenze heeft intussen 25 minuten vertraging. Dan 30, 45, 50. Ik kan maar beter het hotel in Siena waarschuwen dat ik te laat zal aankomen.
Man aan de telefoon: OK, geen probleem, ik zal u een e-mail sturen. Ik: nee, dat gaat niet, ik kan geen e-mails lezen op mijn telefoon. Telefoonman: ok, maar u kan misschien de berichten van booking.com wel zien? Ik (enigszins ferm): nee, dat kan ik ook niet. Telefoonman: goed, dan doen we het zo: de code van de toegangsdeur is XXXX# en ik zal de sleutels in een envelop klaarleggen aan de balie met uw naam erop. We zien elkaar morgenochtend.
Ziezo, dat is al een zorg minder. Uiteindelijk komt de trein naar Firenze eraan. Niet propvol zoals ik verwachtte, dat valt mee. De dienstverlening in de trein, die anders prima is – alle stations worden aangekondigd en alle mededelingen zijn in het Italiaans én het Engels – is nu volledig afwezig. Goed uitkijken dus om in Empoli eruit te raken.
In Empoli blijkt er over 40 minuten een trein naar Siena te zijn. Tijd genoeg om even buiten op het stationsplein te gaan zitten. Intussen heb ik last van mijn rugzak: herhaaldelijk van mijn rug halen en weer optillen is moordend. Ik zoek naar een gepaste naam voor het ding om mij af te reageren: Monster, Zeus, Patapoef, Lady Lood … Het is half 6 en 10 minuten voor de trein naar Siena gaat. En ja, ook deze heeft nu vertraging: 40 minuten. Zucht. Uiteindelijk stap ik om 18u10 in de trein. Nog 75 km te gaan naar Siena. De trein rijdt traag en stopt vaak, maar uiteindelijk raak ik er. Ik heb geen puf meer om uit te zoeken of er een bus naar het centrum gaat: ik stap de 1,8 km naar het hotelletje. Wanneer ik door de Porta Camollia ga, is het al bijna donker. Overal zitten mensen op terrasjes te eten in de middeleeuwse straatjes. Ik voel me een rare eend met mijn bezwete kleren en Patapoef op mijn rug. Aan de balie is er toch nog iemand, ook al is het 20u. In de kamer gooi ik mijn spullen neer, aan mijn maag voelend dat er nog één opdracht wacht: op jacht naar eten. Ik heb weinig zin om nog naar buiten te gaan, maar de honger is te groot. Opfrissen dus, en vooruit.
Ik stap lukraak de straat uit en een volgende in, een stenen boog onderdoor en – flitslicht, knal – ik sta op het plein. Hét plein. Piazza del Campo. Schelpvorm. Torre del Mangia etc. Alsof een vriendelijke reuzenhand mij heeft weggeplukt uit de trein- en rugzakellende en mij in een sprookje neergezet. Doorgaans ben ik niet zo impulsief, maar nu wel. Eten! Hiér eten! Tenzij het een fortuin kost. Tot mijn verbazing is dat niet zo en voor ik het weet zit ik aan een tafeltje met mooi linnen en een lampje aan de rand van de schelp, rond mij zacht pratende andere eters. De gnocchi met gefrituurde courgettebloemen en een glaasje prosecco erbij: ik zal ze niet gauw vergeten.
Goed dat er zich -zeker voor solo-reizigsters- af en toe sprookjes ontvouwen. Is Siena zo mooi als altijd wordt beweerd? Italië kent dus ook NMBS-toestanden. Het hoort blijkbaar onlosmakelijk bij treinreizen. Grappig dat je een haat-liefdeverhouding begint te ontwikkelen met je rugzak en toch een liefdevol koosnaampje bedacht. Het doet me denken aan mijn staptocht door Noord-Spanje. Wat heb ik mijn te zware rugzak toen ook verwenst en het bezorgde me knieproblemen. Stilaan kan je beginnen uitkijken naar je reisgenote.
Slaapwel in het verre Italië! Groetjes Miranda
LikeLike
Siena is prachtig, niet over te slaan bij bezoek aan Toscane. Verslag volgt, x.
LikeLike