In Italië waren er nationale verkiezingen op 25/09. Heb ik daar iets van gemerkt? Weinig. In het straatbeeld toch niet. Zo goed als geen affiches, geen zichtbaar campagne voeren. En op de verkiezingsdag zelf – in Bari – is het alleen maar te merken aan het feit dat schoolgebouwen op zondag geopend zijn en je er af en toe iemand naar binnen of buiten ziet gaan. Geen rijen, niks aanschuiven om te stemmen. Ik merk het dan weer wél wanneer ik een reservatie ga maken om de volgende dag de hogesnelheidstrein naar Bologna te nemen.
‘Sorry, maar alle treinen voor de hele dag zijn volgeboekt. Als u wil, kan u nog wel ’s nachts reizen.’ En dat blijkt dan toch met de verkiezingen te maken te hebben, zo legt de loketdame uit: veel Italianen maken verplaatsingen om te gaan stemmen, en de dag daarop keert iedereen terug naar huis. Voor haar lijkt het een voldongen feit dat ik – tenzij midden in de nacht – niet in Bologna raak. Is er dan geen alternatieve route mogelijk? Er langer over doen met een tragere trein? Ik heb tenslotte alle tijd. Ze kijkt wat bedenkelijk en gaat op zoek. ‘Ok, u kan met de snelle trein wel tot in Pesaro reizen, maar dan moet u overstappen op een regionale trein.’ Opgelucht bedank ik haar voor de gevonden oplossing. ‘Tja, die regionale trein, beschouw het als een avontuur’, zegt ze. Ik verzeker haar dat ik al bijna een hele maand aan het reizen ben, ettelijke regionale treinen heb genomen en elke keer prima ervaringen heb gehad. Ze kijkt verbaasd en geflatteerd en zegt ‘Oh dankuwel’. Wat is dat met die Italianen dat ze zo weinig vertrouwen hebben in hun spoorwegen, of dat een tragere trein geen optie lijkt te zijn als er ook een snelle is? Of is het dat ik de Belgische spoorwegen zo gewend ben, met aan één stuk ‘Rijdt vandaag niet’, grote vertragingen, ‘personen op het spoor’, hier en daar aftandse treintjes etc.
Wanneer ik de volgende ochtend in de trein stap, stel ik vast dat ‘vol’ relatief is. Er zijn nog heel wat vrije plaatsen en bij elke halte loopt het wel voller, maar ik blijf hier en daar lege stoelen zien. Ik check bij een treinbegeleider of ik na Pesaro niet gewoon kan verhuizen naar een andere stoel in plaats van uit te stappen. Hij kijkt op zijn tablet en weet haarfijn te vertellen waar reizigers ‘vermist’ zijn in mijn wagon: de plek is gereserveerd, maar de reiziger is niet ingestapt aan de voorziene halte. Hij zegt dat ik gerust op zo’n stoel mag gaan zitten. Vermits ik vandaag met mijn interrailticket reis en een reservatie een vaste prijs heeft, hoef ik ook niks bij te betalen. Nog maar een keer ‘leve Trenitalia’.
Mijn enthousiasme daalt wel wanneer ik in Bologna wijselijk meteen een reservatie wil maken voor de trein Como – Zürich die ik drie dagen later moet nemen. De rij aan de klantendienst doorkruist de hele stationshal, van de 9 loketten zijn er maar twee open en na anderhalf uur wachten heb ik mijn reservatie op zak. Ik merk dat de meeste mensen er staan om een abonnement te verlengen en dat de file de volgende dagen net zo lang is. Na de lange treinreis is het ver in de middag en ga ik op weg naar de Via Borgo di San Pietro. Bologna is de enige plek waar ik via aribnb heb geboekt. Verhuurder Alessandro doet avondwerk en heeft mij allerlei berichten gestuurd. Ik haal de sleutel van zijn appartement op in een koffiebar in de buurt, vraag de weg aan twee werkmannen die op een ladder staan in de hal van het oude gebouw en kom ten slotte aan in een wat afgeleefd, maar charmant appartement op de hoogste verdieping. Even rust en dan naar buiten. Zoals ik meestal doe wanneer ik ergens aankom, volg ik gewoon mijn neus. In Bologna kan je dat heel letterlijk doen. De stad heeft drie bijnamen en één daarvan is ‘La grassa’, verwijzend naar de rijke gastronomie. Vast ook naar het aantal horecazaken. Het stikt hier echt van de terrasjes, bars, trattoria’s en restaurants. De meeste zien er relaxt en redelijk geprijsd uit. Dat ligt dan misschien weer aan de tweede bijnaam: ‘La dotta’ (de geleerde), wat verwijst naar de Universiteit van Bologna, één van de oudste van Europa en net als in Leuven heel zichtbaar in het straatbeeld. De bevolking is hier opvallend jong, overal wordt op pleintjes gezeten, gepraat en gegeten en overal in de stad kom je universiteitsgebouwen tegen. De derde bijnaam van Bologna is ‘La rossa’ en slaat op de overwegend rode kleur van de daken, en naar het schijnt ook op de linkse politieke signatuur van de stad.
Bologna heeft een mooi centraal plein dat een beetje aan Firenze doet denken. De bouw van de Basilica di San Petronio duurde eeuwen en ze blijft onafgewerkt. De onderkant is bekleed met wit en roze marmer, terwijl de bovenkant in ruwe baksteen is gebleven.

De Piazza Maggiore vormt een geheel met de Piazza di Nettuno. Op alle momenten van de dag is het een pleisterplek, maar vooral ’s avonds wordt het er gezellig.

Met Pisa heeft Bologna een scheve toren gemeen. De Garisenda is wel veel minder bekend. Hij heeft gezelschap van een andere toren, de Asinelli-toren. Tussen de 12e en 13e eeuw was Bologna een stad vol torens. Later werden de meeste afgebroken of stortten ze in, maar Garisenda & Asinelli, genoemd naar twee toenmalige families, staan er nog steeds. Garisenda werd ooit omwille van de stabiliteit een meter of 20 ingekort.

Voor de rest hoeven we Bologna niet te vergelijken met andere steden, het heeft meer dan genoeg eigenheid. Onder andere door de typische portieken. Ontstaan in de Middeleeuwen als manier om meer woonoppervlakte te voorzien en ten behoeve van de zich uitbreidende universiteit en haar studenten. Ze bleken zo’n succes dat het stadsbestuur in de 13e eeuw een verordening uitvaardigde dat alle huizen die nieuw gebouwd werden een portiek moesten hebben. Intussen zijn de portieken Unesco Werelderfgoed.



In totaal zijn er zo’n 40 km aan portieken en de allerlangste loopt van één van de stadspoorten naar het Santuario di San Luca, op een heuvel buiten het historische stadscentrum. Op mijn laatste ochtend in Bologna besluit ik het 4 km lange traject te stappen. Het wordt een pittig tochtje: vanaf de stadspoort is het bijna aan één stuk stijgen tot je de 666 arcaden achter je hebt en bij de kerk – en het uitzicht vanaf de koepel – aankomt.




Wat valt er nog te doen in Bologna? Kunst en cultuur natuurlijk. Het MAMbo-museum klinkt funky en is het ook, de kunst is hier echt modern, de laatste 20 jaar zijn bijvoorbeeld ook goed vertegenwoordigd. In hetzelfde gebouw zit het Morandi-museum. Morandi woonde z’n hele leven in Bologna en is de man van de wel heel stille stillevens.


En dan moet er natuurlijk ook nog gegeten worden. Bologna is de tortellini-stad. Of is het tortelloni? Blijkbaar zijn tortellini kleiner, traditioneel met vleesvulling en klaargemaakt in bouillon, terwijl tortelloni groter zijn, met vegetarische vulling en met een eenvoudige saus erbij. Ik eet ze met prei, nootjes en saffraansaus en ja, de ‘dolce del giorno’ kan er ook nog bij. Daarna kan ik weer kilometers afleggen.
Maar uiteindelijk komt aan alles een einde, ook aan een eerst eindeloos lijkende reis. Op dag 28 reis ik in de avond naar Como, dicht genoeg om op dag 29 helemaal thuis te kunnen raken. De treinroute gaat langs het meer van Lugano en nog veel meer prachtige meren in die streek, de Gotthardtunnel – 20 minuten aan hoge snelheid -, en later de vele burchten langs de Rijn. Zelfs in Duitsland gaan de overstappen vlekkeloos en helemaal op schema stap ik rond 19u30 uit in Landen. Mijn lieve maatje staat al reikhalzend naar mij uit te kijken op het perron.
Eén besluit is alvast gemaakt: hier blijft het niet bij …