Bella Italia: Siena, stad van trommelaars en vlaggenzwaaiers (dag 10 – 11)

De eerste nacht in Siena word ik wakker van tromgeroffel buiten. Het is 1u17. Huh? Er lijkt ook enorm veel volk in een straat ergens in de buurt te zijn. Ik raak moeilijk opnieuw in slaap en word een tweede keer wakker van tromgeroffel. Het is 1u42. Er wordt nu ook luid gezongen. Hetzelfde herhaalt zich nog een keer na tweeën. Ik begin al zachtjes spijt te hebben dat ik zo pal in het centrum logeer. Het is vrijdagnacht en er staat een weekend voor de deur. Ga ik überhaupt een oog dichtdoen? Uiteindelijk werd het wel rustig, maar gisteren en ook vandaag doken de trommelaars, vergezeld van vlaggenzwaaiers, telkens weer op. Met wat opzoekwerk en observatie slaag ik erin om de touwtjes aan elkaar te knopen. Siena is opgedeeld in 17 wijken (contrada). Elke contrada heeft een patroonheilige en de meeste contrada’s zijn genoemd naar een dier: de panter , de adelaar, de uil, de slak, … Je ziet de dieren in de betreffende wijk ook op allerlei plaatsen in het straatbeeld: standbeelden, versieringen op huizen en hekken.

De contrada’s strijden tegen elkaar tijdens de Palio, de race op ongezadelde paarden die twee keer per jaar plaatsvindt op Piazza del Campo, het centrale schelpvormige plein van Siena. Megabelangrijk voor de Siënezen, die Palio, je ziet er hier veel verwijzingen naar. De eerste keer vond hij plaats in 1287, niet mis voor een traditie. Elke contrada heeft een jaarlijkse ‘festa titolare’, rond de naamdag van hun patroonheilige. En zo kan ik al het tromgeroffel, de kleurige kostuums, het zwaaien en naar elkaar overgooien van vlaggen en het gezang plaatsen. Als 17 wijken allemaal tussen lente en herfst een naamfeest te vieren hebben, in een stad die niet erg groot is, dan moet je al bijna geluk hebben om niet middenin zo’n festa te vallen. Opvallend: de trommelaars en vlaggenzwaaiers zijn geen stelletje heren op leeftijd. Folklore is hier iets van alle leeftijden. Wel erg mannelijk. Ik zie geen enkel jong meisje, geen enkele vrouw met trommel of vlag. Terwijl ik dit schrijf echoën de trommels alweer door de nauwe straatjes: telkens dezelfde tamelijk eentonige roffel, maar wel indrukwekkend door de hoeveelheid trommelaars.

De kleurigheid van de wijken met hun eigen kostuums en vlaggen contrasteert met de stad zelf. Geen pallazzi in frivole kleurtjes hier, zoals in Genova en Pisa. Alle gebouwen zijn aardekleurig. Aan de randen van het centrum kijk je zo het Toscaanse landschap in. Alsof je naar een stadsbeeld uit de middeleeuwen kijkt.

Bij wijze van contrast staat daar dan weer een splinterbom van een Duomo middenin. In deze Cattedrale di Santa Maria Assunta weet je niet of je voornamelijk naar boven moet kijken, om evidente redenen, of naar beneden, omdat elke centimeter van de vloer al net zo versierd is als het gewelf. In de kathedraal heb je ook toegang tot de Libreria Piccolomini, een kleine bibliotheek waarin kostbare oude zangboeken worden bewaard en waarvan alle muren met fresco’s versierd zijn.

Na gisteren en vanmorgen zowat de hele dag kerken en musea en lukraak straat in – straat uit mocht het vanmiddag even wat anders zijn. In mijn reisplan had ik een mogelijk uitstapje staan ‘voor als er tijd over is’. Op 20 km van Siena ligt Colle di Val d’Elsa (Heuvel in de Vallei van de rivier Elsa). Het staat bekend om het maken van kristal en heeft een kristalmuseum, maar daar gaat het mij niet om. Er is ook een natuurpark waar de rivier Elsa doorheen stroomt en waar je een wandelpad van 4 à 5 km kan volgen. Ik weet niet of het zal lukken om er te geraken, maar ik doe alle opzoekwerk – welke bus nemen, waar ligt de halte, hoe stap ik erheen, zijn er ook bussen terug laat in de middag op zondag? – trek zwemspullen aan onder mijn kleren en ga op weg. De halte is makkelijk gevonden, maar voor de rest biedt de verzameling haltebordjes met nummers en routes allerhande geen opheldering. Ademhalen, enkele vragen in mijn hoofd voorbereiden, iemand aanspreken. Een chauffeur die een rookpauze houdt, zwaait wat vaag met z’n hand en vertelt er iets bij waar ik weinig wijzer van word. Een koppel op een bank denkt dat het inderdaad bus 131 is, en kijk, die staat intussen op een elektronisch aankondigingenbord, maar ze zijn niet zeker of hij op zondag wel langs Colle di Val d’Elsa rijdt. Afwachten dan maar tot de bus opdaagt. Een jong meisje spreekt mij aan: wacht ik ook op bus 131? Ik zeg waar ik heen moet en ze zegt: ‘Ik ook, maar dan in het centrum, jij moet één halte ervoor uitstappen.’. Een vrouw die wat verderop zit, hoort ons gesprek, vraagt me of het bij de rivier is dat ik moet zijn, ik noem de naam van de halte en ze zegt dat ze de plek kent en me zal waarschuwen wanneer ik de halte moet aanvragen. Voor de zoveelste keer tijdens deze reis ervaar ik hoe waardevol menselijke hulp is. Even later is de bus er – tussen steden rijden in Italië tourbussen – en met de hulp van de vriendelijke vrouw sta ik een klein half uur later bij de toegang tot het natuurgebied. Duidelijk een bestemming voor Italiaanse families op zondag: overal langs de rivier zijn inhammetjes waar kleinere en grotere groepjes genieten van zon, water en elkaars gezelschap. De Elsa heeft een rotsachtige bodem en is snelstromend met kleine watervalletjes.

Meer dan wat pootjebaden doe ik niet, ik voel me in mijn eentje niet waaghalzerig genoeg om mij op de glibberige stenen te begeven. Maar wanneer ik mijn schoenen alweer heb aangetrokken en verder stap vind ik het ideale poeltje om zo in te glijden.

The Blue Lagoon in mijn eentje. Wel ijskoud.

Pas om 18u46 staat er een bus aangekondigd op het ingelijste A4-tje bij de halte. De haltepaal verdwijnt zowat achter een glasbak, een grote afvalcontainer en een papiercontainer. Ik hoop dat er nog iemand naar Siena moet, maar neen, ik blijf de enige potentiële reiziger. Om exact 18u47 komt de bus eraan en om 20 over 7 sta ik weer in het centrum van Siena. Missie geslaagd.

Bella Italia: treinellende, rugzakblues en een sprookje (dag 9)

Gisteren nog een ochtend in Pisa: potscherven en Madonna’s met veel goud en een mooie Clio van Artemisia Gentileschi in Palazzo Blu, en de muurschildering van Keith Haring waar ik in rondjes naar loop te zoeken en die ik uiteindelijk toch vind.

Om mijn bezoek te besluiten ga ik via één van de torens de stadsomwalling op: de Mura di Pisa. Gebouwd vanaf de 12e eeuw, intussen helemaal gerestaureerd. Je kan er drie kilometer overheen wandelen en hebt dan een groot stuk van de omtrek van het stadscentrum afgelegd. Dit is één van de dingen die ik zo knap vind aan Italië: de centra van historische steden zijn hier niet genadeloos opengegooid voor het verkeer, de straten grotendeels op maat van voetganger en fietser, al zijn ze nu ook weer niet helemaal autovrij. De omwalling is hier helemaal hersteld en tot een bijzonderheid van de stad gemaakt, in plaats van te zijn afgebroken met hoogstens hier en daar nog een poort om eraan te herinneren.

En dan wordt het weer tijd om te verkassen. Ik haal mijn rugzak op en sta rond drieën in het station. Op weg naar Siena. De loketten zijn opvallend druk, maar er zijn ook automaten. Waar een A4-tje op geplakt zit: het personeel van Trenitalia staakt op 9 september van 9u tot 16u59. De afgelopen dagen was ik al helemaal in de stemming aan het komen om een lovend stukje over de Italiaanse spoorwegen te schrijven, maar dit drukt wel even het enthousiasme. Ik moet voor 19u inchecken in Siena en als er tot 17u geen trein rijdt, haal ik dat niet. Tussen de vele afgelaste treinen zie ik er hier en daar één die toch lijkt te zullen rijden. Ik moet de lijn naar Firenze nemen en dan overstappen in Empoli. Reizigers troepen rond de schermen met aankondigingen. Iedereen zoekt schaduwplekjes op de perrons want het is ronduit heet. Ik zie dat er twee treinen zijn die ik kan nemen: de eerste naar Empoli, de tweede naar Firenze. Empoli spoor 11. Op spoor 11 staat een trein, maar het bord op het perron blijft blanco. Dan verdwijnt het spoornummer op de schermen. Daarna staat er plots CAN(cellato). De trein naar Firenze heeft intussen 25 minuten vertraging. Dan 30, 45, 50. Ik kan maar beter het hotel in Siena waarschuwen dat ik te laat zal aankomen.

Man aan de telefoon: OK, geen probleem, ik zal u een e-mail sturen. Ik: nee, dat gaat niet, ik kan geen e-mails lezen op mijn telefoon. Telefoonman: ok, maar u kan misschien de berichten van booking.com wel zien? Ik (enigszins ferm): nee, dat kan ik ook niet. Telefoonman: goed, dan doen we het zo: de code van de toegangsdeur is XXXX# en ik zal de sleutels in een envelop klaarleggen aan de balie met uw naam erop. We zien elkaar morgenochtend.

Ziezo, dat is al een zorg minder. Uiteindelijk komt de trein naar Firenze eraan. Niet propvol zoals ik verwachtte, dat valt mee. De dienstverlening in de trein, die anders prima is – alle stations worden aangekondigd en alle mededelingen zijn in het Italiaans én het Engels – is nu volledig afwezig. Goed uitkijken dus om in Empoli eruit te raken.

In Empoli blijkt er over 40 minuten een trein naar Siena te zijn. Tijd genoeg om even buiten op het stationsplein te gaan zitten. Intussen heb ik last van mijn rugzak: herhaaldelijk van mijn rug halen en weer optillen is moordend. Ik zoek naar een gepaste naam voor het ding om mij af te reageren: Monster, Zeus, Patapoef, Lady Lood … Het is half 6 en 10 minuten voor de trein naar Siena gaat. En ja, ook deze heeft nu vertraging: 40 minuten. Zucht. Uiteindelijk stap ik om 18u10 in de trein. Nog 75 km te gaan naar Siena. De trein rijdt traag en stopt vaak, maar uiteindelijk raak ik er. Ik heb geen puf meer om uit te zoeken of er een bus naar het centrum gaat: ik stap de 1,8 km naar het hotelletje. Wanneer ik door de Porta Camollia ga, is het al bijna donker. Overal zitten mensen op terrasjes te eten in de middeleeuwse straatjes. Ik voel me een rare eend met mijn bezwete kleren en Patapoef op mijn rug. Aan de balie is er toch nog iemand, ook al is het 20u. In de kamer gooi ik mijn spullen neer, aan mijn maag voelend dat er nog één opdracht wacht: op jacht naar eten. Ik heb weinig zin om nog naar buiten te gaan, maar de honger is te groot. Opfrissen dus, en vooruit.

Ik stap lukraak de straat uit en een volgende in, een stenen boog onderdoor en – flitslicht, knal – ik sta op het plein. Hét plein. Piazza del Campo. Schelpvorm. Torre del Mangia etc. Alsof een vriendelijke reuzenhand mij heeft weggeplukt uit de trein- en rugzakellende en mij in een sprookje neergezet. Doorgaans ben ik niet zo impulsief, maar nu wel. Eten! Hiér eten! Tenzij het een fortuin kost. Tot mijn verbazing is dat niet zo en voor ik het weet zit ik aan een tafeltje met mooi linnen en een lampje aan de rand van de schelp, rond mij zacht pratende andere eters. De gnocchi met gefrituurde courgettebloemen en een glaasje prosecco erbij: ik zal ze niet gauw vergeten.

Bella Italia: alles in Pisa wat niet de je-weet-wel is (dag 8)

1. De rivier Arno. Stroomt erdoor. Geeft mooie verstilde beelden van langgerekte kades en de gebouwen erlangs.

2. Fietsers. Waren me eerder in Italië nog niet opgevallen. Hier zijn ze wel. Het elektrische tijdperk is nog niet ingetreden. Iedereen rammelt op een oud wrak voorbij en zit ook heel laag op het zadel. Geen foto’s van.

3. Botanische tuin. Botanische tuinen bezoek ik het liefst met mijn maatje, de wandelende planten- en bomenencyclopedie. Helaas, hij is er niet. Dan maar in mijn eentje dag zeggen tegen de cactussen, aan blaadjes van de kamferboom ruiken, de dadelpalmen bewonderen en al die opzichtige bloemen fotograferen.

4. Kerken. Veel kerken. In Italië loop je sowieso het risico op een kerken-overdosis, maar ik merk dat ik eerder naar ze toe groei. De bijna altijd openstaande deuren lokken mij. Hebben kerken in Italië iets wat ze elders niet hebben? Er zijn de kleintjes met hun simpele gevels en interieur zonder veel pretenties of versiering, dikwijls een beetje donker. En de grote die vooral over macht en indruk maken lijken te gaan. Ik kan beter dan voorheen het culturele van het geloof – alles wat erop geplakt is aan verhalen en beelden en verering en praal – scheiden van het universele, of spirituele als je wil. Zodat ik niet het gevoel krijg dat ik lid van de club moet zijn om mij er thuis te voelen. Kerken als huizen waar je niet hoeft te doen alsof en waar alles wat je bezighoudt vrij kan opfladderen in een veilige ruimte.

5. Gevallen engel (Angelo Caduto). Gebroken vleugels, geen schedel, geen onderlijf, six-pack. Beeld van Poolse kunstenaar Mitoraj, 2012. Ligt vlakbij de scheve je-weet-wel.

6. Camposanto. Een plek die – ook al maakt ze deel uit van de megatoeristische Piazza dei Miracoli – één en al sereniteit uitstraalt. Zou gebouwd zijn op een scheepslading grond die tijdens de 3e kruistocht in de 12e eeuw werd meegebracht uit Golgotha. Getroffen door een bom tijdens WOII waardoor er drie dagen brand woedde. Restauraties blijven doorgaan. Je kan de restaurateurs op stellingen aan de fresco’s in de gaanderij zien werken. Jammer van dat gigantische zeil op de achtergrond.

7. Battistero. 12e eeuw, grootste doopkapel in Italië, maar voelt intiem vanbinnen door de ronde vorm en de marmeren zitbanken die langs de volledige cirkel van de muren lopen. Plots worden de houten deuren met een klap gesloten, stapt een dame naar het midden van de kapel, roept ze luid ‘saailens plies’ en begint ze te zingen. Het is niet echt een lied, meer een opeenvolging van tonen, drieklanken. De akoestiek is zodanig dat je een rilling langs je ruggengraat voelt lopen. Het is precies drie uur, zie ik achteraf, wanneer de deuren weer opengaan en er nieuwe bezoekers instromen. Achteraf lees ik dat het elk half uur wordt herhaald. Er zijn zelfs Youtube-filmpjes van.

8. Mensen. Die collectief gek doen, allemaal op dezelfde manier. Ze gaan in rare posities staan om een bepaald knullig effect te bekomen in combinatie met de scheve je-weet-wel. Soms begrijp ik ze niet, mensen. Waarom ze zich zo kudde-achtig gedragen. Waarom ze allemaal per se diezelfde foto moeten hebben die zo uitgemolken is als een koe op leeftijd. Maar goed. Laat ik m’n best doen om met vriendelijke blik te kijken. Ze doen niemand kwaad.

Bella Italia: reismoed, en Cinque Terre deel 2 (dag 7)

Reismoed. Ik weet niet of de meeste solo-reizigers die vanzelf hebben of ze die net als ik heel geregeld uit één of andere diepere laag moeten aanboren. Het is minder erg dan het klinkt, het is niet alsof ik voortdurend als een schichtig hertje rondloop. Het zijn al die kleine dingetjes die dag na dag moeten gebeuren, de mini-hordes die moeten worden genomen. Ik weet uit ervaring dat ik het veel makkelijker vind wanneer ik iemand aan mijn zijde heb die ook kan meedenken en vragen stellen en inbreng voor een plan leveren, maar het hoort er nu bij en ik voel ook wel dat mijn solo-reizigersvaardigheden elke dag een beetje groeien. Wat het ook is: ik heb me voorgenomen om zo weinig mogelijk terug te vallen op de makkelijke oplossing van Engels of Frans spreken . En ja, dan moet ik eerst even diep ademhalen voor ik in mijn eentje het restaurant instap waarvan het terras er zo gezellig uitziet, maar waar op dat moment alleen wat mensen met drankjes zitten en de vraag te stellen of ik iets kan eten. In België ga ik over het algemeen zelfs geen restaurant in zonder het menu te hebben gezien. Maar het lukt en het eten smaakt heerlijk.

Tijdens mijn tweede stapdag in Cinque Terre moet ik mijn rugzak ergens kunnen achterlaten want ik verlaat mijn verblijfsplek en moet ’s avonds een trein nemen. De avond ervoor voorbereiden dus. Er zijn geen lockers in het station en het bagagedepot ziet er potdicht uit, zonder aanduiding van openingsuren. Dan maar aan de loketten gaan vragen die nog wel open zijn. Slik, even wat zinnen in mijn hoofd voorbereiden terwijl het koppel voor me tickets koopt in het Frans. Op mijn vraag of ze de openingsuren van het bagagedepot kent, zegt de – oef, vriendelijke – loketdame: ‘Nee. Het is dicht, blijft dicht. Maar een paar honderd meter die kant op als je uit het station komt, is er wel iets. Ga ‘ns kijken.’ Met google en maps vind ik ze: automatische lockers. Opgelost.

Na mijn eerste stapdag eergisteren vraag ik me af hoe ik het kan aanpakken om ook Manarola en Riomaggiore te bezoeken, waar ik nog niet ben geweest. In het Cinque Terre Infocentrum hebben ze me zonder verdere informatie gezegd dat er twee routes afgesloten zijn, maar ik zie dat er tussen Riomaggiore – Manarola – Corniglia behalve die populairste routes ook alternatieve zijn. Een stuk langer wel, in totaal zo’n 4,5 uur stappen, en waarschijnlijk zwaarder. Waarom heeft niemand daar iets van gezegd? Zijn deze routes wel open? Op internet lijkt het van wel, maar checken is wel zo verstandig. Reismoed, ik biep je op. In het station in La Spezia vraag ik het na: ‘altri sentieri’, ‘sono aperti?’ etc. Ja hoor, tuurlijk, die zijn open. Is het moeilijk om ze te vinden? Waar beginnen ze? Antwoord: je start best in Corniglia, dat is het minst zwaar, vraag het maar wanneer je daar aankomt, er is ook een infocentrum in het station. Infocentrum Corniglia, zelfde vragen. De infodame bevestigt dat de alternatieve paden open zijn, maar begint iets te vertellen dat moeilijker te volgen is. Ze ziet waarschijnlijk mijn ingespannen blik en vraagt of ik haar goed begrijp in het Italiaans. Ik zeg zonder nadenken ‘ja’ en begrijp wat ze zegt, op één cruciaal stukje na. ‘Er is gisteren op de overgang van pad 587 naar pad 586 een ‘nido di calabroni’ gevonden. Best gevaarlijk. Kijk uit en wees voorzichtig wanneer u daar voorbijkomt.’ Een nest dus, maar wat voor nest? Gisteren zag ik op een infobord over fauna dat er in deze streek slangen voorkomen. De meeste onschuldig, maar niet allemaal. Mijn verbeelding gaat aan de slag en ik zie al een Indiana-Jones-en-de-slangen-scène voor me. Iedereen die mij een beetje kent, weet dat ik een slangenfobie heb die ik maar moeilijk overwonnen krijg. Damn, wat nu?

Toch maar stappen, of terug naar de loketdame en toegeven dat ik niet weet wat ‘calabroni’ zijn? Een in technologisch opzicht normaal mens zou gewoon even op google translate kijken op z’n telefoon, maar vermits ik geen technologisch normaal mens ben, is dat geen optie. In elk geval, voor ik er erg in heb, sta ik aan het begin van het pad en – in tegenstelling tot wat ik verwachtte – zie ik dat er nog wel wat mensen zijn die dit idee hadden. Gewoon beginnen stappen dus. Op de bewuste overgang van pad 587 naar pad 586 brandt de zon op de stoffige stenen, inderdaad een prachtlocatie voor een stel slangen, maar behalve af en toe wat geritsel en dan een snel wegschietende hagedis valt er tot in Manarola geen andere lokale fauna te bespeuren. Voor de rest is het genieten van de route. Na weer een monsterklim – in andere landen geven ze dit soort routes vreeswekkende namen à la duivelspad of reuzentrap, maar daar doen ze hier totaal niet aan – volgt een lang vlak stuk. Olijfbomen, bosjes, en heel veel wijngaarden. Je kan alleen maar bewondering hebben voor de titanenarbeid die verricht is om op deze steile hellingen terrassen aan te leggen en ze in cultuur te brengen. Kleine kabelsporen worden gebruikt om vrachten druiven naar boven of beneden te vervoeren.

In Manarola vind ik een schaduwplek bij het water om mijn lunch op te eten. Er staan overal zwemverbodsborden, maar in de kleine baai wordt druk gezwommen. De grootste durvers beklimmen rotsen en springen eraf. Een fijn spektakel tijdens het eten, al ben ik telkens een beetje bang dat er één niet ver genoeg springt en als een lappenpop tegen de rotsen naar beneden stuitert.

En dan de laatste tocht, van Manarola naar Riomaggiore. Deze is niet zo lang en bestaat alleen maar uit trappen. Zo’n 600 naar boven en dan weer 600 naar beneden. Hoge, ongelijk liggende joekels. Op de kaart staat dat je er zo’n uur over doet. Op weg naar boven raak ik aan de praat met een Amerikaan uit San Francisco. Hij maakt een reis van 5 weken, heeft er al Ijsland en de Alpen opzitten en is nu hier. Hij is vanmorgen om half 8 beginnen stappen vanuit Monterosso en legt dus in één dag het traject af dat ik over twee dagen heb gespreid. We praten over alleen reizen, en verder komt er naar boven wat ik intussen al enkele keren van in Europa reizende Amerikanen heb gehoord: een soort schaamte voor hun land, eigenlijk geen Amerikaan meer te willen zijn. Wapengeweld, de Trump-jaren, Roe vs. Wade, ze vinden het vreselijk allemaal. De top is sneller bereikt wanneer je in gesprek bent. Boven nemen we afscheid. Ik daal af naar Riomaggiore en duizel wat door de straten. Mijn thermostaat kan de hitte nog maar nauwelijks aan. Maar ik voel me dankbaar dat het gelukt is: de 5 Cinque Terre stappend bezoeken. Nog wat beelden opslaan van Riomaggiore, nog wat over de alle-tinten-blauw-zee uitkijken en dan rugzak oppikken en de trein naar Pisa. Aangekomen op mijn bestemming en ingecheckt op mijn nieuwe plek stel ik vast dat ‘calabroni’ wespen zijn.

Bella Italia: Cinque Terre te voet (dag 6)

Gisteren na de middag nam ik de trein uit Genua naar La Spezia, zo’n 100 km verderop langs de Ligurische kust. La Spezia is een sympathiek kuststadje, maar meer ook niet. Wél is het een prima uitvalsbasis voor Cinque Terre, het snoer van vijf dorpen/stadjes waarbij iedereen met een beetje gevoeligheid voor de Italië-vibe spontaan gaat kwijlen. Ze heten Monterosso al Mare, Vernazza, Corniglia, Manarola en Riomaggiore en zijn alle vijf verbonden door een treinlijn, heel handig is dat. In La Spezia zit ik het dichtst bij Riomaggiore. Je kan ook van het ene dorp naar het andere stappen, en dat is precies wat ik wil doen. Voor sommige routes heb je een Cinque Terre Hiking Card nodig. Telkens staat er aan het begin van de route een uitdrukkelijke waarschuwing om er niet op teenslippers aan te beginnen. Bij mijn research gisteren heb ik vastgesteld dat de routes Riomaggiore – Manarola en Manarola – Corniglia gesloten zijn wegens onderhoudswerken aan de paden. Ik plan om de trein naar Corniglia te nemen en dan te stappen naar achtereenvolgens Vernazza en Monterosso. Drie stadjes bezoeken en twee staproutes er tussenin, dat lijkt me een dagtrip.

Om 5 voor 9 zit ik in de trein en het is druk, je merkt dat deze streek enorm populair is. Vanaf het station van Corniglia gaat het meteen flink omhoog naar het centrum. Super-uitzicht voor de treinliefhebber in mij.

Corniglia is klein en schattig met bochtige steegjes en gekleurde huizen en heel toeristisch uitgebaat, maar het is nog vroeg op de dag en tamelijk rustig. De barretjes en restaurants zijn piepklein. Na wat sfeer opsnuiven en een kaarsje branden in de kerk vind ik zonder veel moeite het pad richting Vernazza. Mijn Hiking Card wordt afgestempeld en al gauw ligt Corniglia achter me.

De paden zijn tamelijk smal en rotsig. Je stapt altijd een heel eind boven zeeniveau en het is de hele tijd klimmen en dalen. Ik ben blij dat ik besloten heb mijn stapschoenen mee te brengen. Ze nemen flink wat volume in mijn rugzak in, maar nu loop ik als op wolkjes, ook al is het eigenlijk veel te warm voor stapschoenen. Af en toe is er schaduw, maar al snel voel ik het zweet op mijn hoofdhuid prikken. De tegenliggers die uit Vernazza komen hebben zowat allemaal donkernatte vlekken op hun shirts. Het laatste stuk van de route is één gigantisch lange afdaling op een rotsige trap met diepe treden. Ik heb te doen met de tegenliggers en vind mezelf boffen dat ik de route in deze richting afleg. Corniglia ligt op een hoogte, maar Vernazza ligt beneden aan zee en heeft een mini-haven en strandje, wat het heel fotogeniek maakt. Tegen de tijd dat ik aankom, rond half 11, is het al overstroomd door toeristen (ja, ik ben er ook één, natuurlijk). Ik heb me voorgenomen om in Vernazza uit te rusten van de eerste route, maar na een tochtje door het centrum – met geuren van verse vis, pastasauzen en pesto – bevind ik me plots op de weg naar Monterosso en besluit ik ineens door te stappen. De drukte in Vernazza is een beetje té. Maar vanuit de hoogte gezien ligt het er schitterend bij.

Terwijl ik daarstraks de tegenliggers beklaagde, krijg ik nu zelf een heleboel fikse klimstroken achter elkaar te verwerken. Vernazza – Monterosso is het langste traject en achteraf ontdek ik dat het op de kaart aangeduid staat als ‘skilled‘. Het is een flinke inspanning en op sommige stukken zijn er enorm veel tegenliggers. Soms moet je even staan wachten om ze door te laten, op andere momenten wurm je je langs elkaar heen. De paden zijn niet echt gevaarlijk, maar het is wel uitkijken. Een enkel verzwikken is zo gebeurd en er zijn ook niet overal relingen. Ik besef dat ik net iets meer gefocust ben dan wanneer ik in gezelschap zou zijn. Af en toe waait er een lauw briesje van over zee.

En dan komt Monterosso in zicht, na eindeloos veel rotstrappen op en rotstrappen af. Groter dan Vernazza en Corniglia en heel badplaats-achtig.

Strand, water! Ik heb er niet aan gedacht om zwemspullen mee te brengen, maar ga wel regelrecht de metalen trap af, schop mijn schoenen uit en laat het niet eens koud aanvoelende zeewater mijn voeten belonen. Daarna is het nog maar rond enen. Ik neem een lange schaduwpauze op een bankje onder een boom, dwaal door Monterosso, ga elk kerkje binnen, eet focaccia en maak honderd steegjes-foto’s.

En dan slaat de combinatie van de stapinspanning, de hitte en de drukte toe. Ik neem de trein terug naar La Spezia en besluit het verder hééél rustig aan te doen vandaag.

Bella Italia: Staglieno (dag 5)

Maandag, sluitingsdag van de musea in Italië, dus dat zou het alvast niet worden vandaag. Na Palazzo Reale, Palazzo Bianco, Palazzo Tursi, Palazzo Rosso en Palazzo Ducale en een hoop kilometers in de benen gisteren dreigde trouwens de palazzo-overdosis. Het labyrint van steegjes in het historische centrum van Genua , zo nauw dat een auto er niet doorheen komt en het er zelfs op een zonovergoten dag bijna schemerig is omdat de huizen tegelijk heel hoog zijn, is een bijzondere belevenis (nog extra wanneer je als argeloze toerist terechtkomt in een gedeelte waar op elke hoek een jonge vrouw met gsm in de hand overduidelijk op klanten staat te wachten), maar heb je ze gezien, dan hoef je er niet per se naar terug.

Een vriend had een tip gepost – ‘Staglieno’, ik kende het niet, volgens google een nogal speciaal kerkhof – en toen ik gisteravond nog even de deur uitging zag ik toevallig aan het station een bus stoppen met vooraan ‘Cimeterio Staglieno’ erop. Eén plus één is meestal twee, maar in dit geval: een plan! Hoe neem je de bus in Italië? Geen idee. Kaartje in de bus kopen leek geen optie, ik zag dat de chauffeurs nog steeds achter een covid-barricade zitten. In de krantenkiosk? Ik haal m’n gestaag uitbreidende Italiaans boven en ja: de verkoopster verstaat mij, verkoopt effectief bustickets, vraagt hoeveel ik er wil, kan ik met een kaart betalen, jazeker. Elke keer wanneer ik erin slaag om een transactie – hoe simpel ook – van begin tot eind in het Italiaans af te handelen zonder dat het ergens vastloopt en de ander dan maar wat Engelse woorden in het rond begint te gooien ben ik trots op mezelf. Na 20 minuten bus stap ik uit en loop langs de muur van het kerkhof tot ik de poort vind. Het is heet en elk plekje schaduw is welkom. We bevinden ons intussen een eind de heuvels rond Genua op. Het centrum mag dan historisch zijn, daarbuiten is Genua een van autolawaai gonzende metropool waar de meeste mensen in een woud van typisch pastelkleurige flatgebouwen lijken te wonen.

Maar voorbij de kerkhofpoort ben ik plots zowat alleen en strekt zich een stil universum uit dat ik het volgende anderhalf uur met stijgende verbazing ontdek. Ik weet nauwelijks iets over deze plek, behalve dat er nogal imposante grafmonumenten zijn. Brede oprijlaan, mega-Mariabeeld, trappen en een Pantheon. Een kopie van het Pantheon in Rome, ontdek ik later. Langs beide kanten van het Pantheon galerijen met graven en beeldhouwwerken erop. Dat ziet er zo uit:

De beelden stralen bijna allemaal drama en diepe treurnis uit. Ze zijn allemaal wit. En vuil, echt smerig. Zodanig dat het eruitziet alsof de kleding van de figuren van brokaat of zijde is gemaakt. Een bevreemdend effect.

Telkens ontdek ik weer een nieuw gedeelte, ik lees achteraf dat het kerkhof een paar vierkante kilometer groot is. Je zou het zowat een dodenstad kunnen noemen. De eerste graven dateren van 1851. Intussen zijn er galerijen, terrassen, met pijnbomen afgezoomde lanen, een Protestants kerkhof, graven van Engelse soldaten, Commonwealth graves, gangen met boven elkaar gestapelde graven, muren met urnes, een paar grafmonumenten die eerder op kleine kerken lijken, en dan kom ik voorbij een technische installatie en besef ik dat ik aan de achterkant van het crematorium ben beland. Achteraf ontdek ik dat ik een foto heb gemaakt van een beroemde engel – de Engel van Monteverde. En verder dat Nietzsche, Guy de Maupassant, Ernest Hemingway en Mark Twain deze plek een warm hart toedroegen en dat Joy Division één van de beelden op de cover van hun album ‘Closer’ zette. Wat bijblijft: het pathos van de beelden, hoe de ene dode een mini-kerk op z’n graf heeft staan en een ander achter een mini-plaquette rust, maar dat het uiteindelijk niks uitmaakt. Beten en jeuk, want het zit hier vol knutten, die piepkleine beestjes die in het Engels midges heten. En die man die helemaal alleen door de laan met urnes loopt. Ik hoop dat hij daarbuiten meer gezelschap heeft.

Bella Italia: hoe Zwitserland niet Italië is, en vice-versa (dag 4)

Gisteren reisde ik van Zwitserland naar ItalIë. De fiere knalrode trein van de Rhätische Bahn komt aan in Tirano en binnen het half uur na aankomst ben ik er helemaal van doordrongen dat ik niet langer in Zwitserland ben, maar wel in Italië. ‘Perché?’ Wel, hierom:

De stationsklok staat permanent op half 6, ook al is het iets na de middag. Ondenkbaar in Zwitserland, land der klokken.

De openbare toiletten hanteren duidelijk een andere standaard van (on)reinheid. Aan de voorkant van het station zijn ze ‘guasto’ (defect), aan de achterkant is er één toilet van 3 beschikbaar, zij het zonder toiletpapier, zeep of water.

Ik ben amper op een bank onder een boom op het stationsplein neergestreken of ik ben getuige van een woordenwisseling met armgebaren en stemverheffing. De chauffeur van een tourbus ziet zijn route geblokkeerd door een stelletje jongemannen die wat achteloos illegaal geparkeerd hebben. Hij stapt uit z’n bus en wast hen de oren, doorspekt met ‘irresponsabile’ en ‘fare una manovra’ en veel woorden die ik niet versta. Heerlijk en griezelig tegelijk, die temperamentjes.

De chauffeur van de bus die ik moet nemen richting Colico is ook niet van de vriendelijkste. Hij spuwt wat woorden uit en veegt ons ongeduldig met een armzwaai de bus in, alsof we een kudde schapen zijn waarvan hij de intelligentie laag inschat.

We worden geacht een mondmasker te dragen, maar iedereen past het uit de losse pols toe: masker op bij het instappen, op half zeven of helemaal uit zodra de zitplaats bereikt is. Idem in de daarop volgende treinen naar Milaan en Genova. De komst van de kaartjesknipper is het signaal om het masker even op te zetten, daarna gaat het weer af.

In Zwitserland kijk je uit een treinraam en ziet letterlijk niet één gebouw er ook maar enigszins vervallen of dringend restauratie behoevend uit. In Italië maakt verval deel uit van het landschap. Bladderende muren, dakloze huizen, verbleekte etalages van leegstaande winkels.

Soms kloppen clichés over landen en hun bevolking blijkbaar als een bus. Wil dat zeggen dat Zwitserland – lees: orde, netheid, regelmaat – te verkiezen is boven de chaos en de lichte groezeligheid van Italië?

Nee, het is gewoon anders. Ik sta in bewondering voor de precisie van Zwitserland, terwijl Italië mij doet glimlachen. Een balkon vol ordeloze potten met cactussen. Twee oma’s die op helblauwe plastic stoelen zitten te praten bij een drankje op het terras van een onooglijk barretje.

Intussen ben ik in Genua / Genova en word ik voortdurend blij van wat ik ‘zuidersheid’ zou noemen. Het mag in België in de zomer intussen vaker 30° zijn dan ons lief is, maar ‘zuidersheid’ valt er niet te bespeuren. Het heeft dus niet alleen met temperatuur te maken. Zuidersheid, dat is dit:

Of dit (een zicht uit het raam van een museum)::

Of dit (Renzo Piano die zich even heeft uitgeleefd in de oude haven):

Eigenlijk, kortom:

Emozioni, si! De hele dag heb ik rondgedwaald in de lichte bedwelming van zuidersheid. Buiten, en binnen. Italianen gooien kunst naar je toe alsof het confetti is. Ze zijn niet zuinig, in Genova wordt er niet op een palazzo meer of minder gekeken, en ze zitten allemaal tjokvol schilderijen, meubels, fresco’s, beelden, kanten kragen, bidkapellen en salons. Je stroomt van de ene esthetische flow in de volgende. Valt op: de trots van het museumpersoneel. Ze coachen je actief door de zalen heen, wijzen de weg – ‘hierheen, daarzo’, ‘nu deze trap op, signora’ – lijken blij om bezoekers langs de kunstschatten van hun stad te leiden. Ook in de kunstwerken is de teneur voor mij vandaag: ‘emozioni‘. Ingehouden, bij deze dame uit 1510/1520.

Overduidelijk bij de Maddalena Penitente van Canova. Hij oogstte er succes mee in Parijs, kreeg anderzijds de kritiek dat hij de grenzen tussen schilderkunst en beeldhouwkunst sloopte.

Het zijn maar enkele beelden van vele. Het zouden er net zo goed andere kunnen zijn. De handen van de poppenspeler bijvoorbeeld, een foto van Tina Modotti (lees haar bewogen leven erop na):

Het is donker en de stad gonst, ook de geluiden buiten het openstaande raam klinken zuiders. Ik ga nog even wat lichtjes kijken en in het station vlakbij checken hoe ik aan een ticket kom voor de treinreis van morgen naar La Spezia. Wat er voor de rest op het programma staat? Geen idee, dat wijst zich vanzelf uit.

Bella Italia: Zürich – Tirano – Genova (dag 3)

Gisteravond leek mijn hoofd op de ballenmachine van de Lottotrekking: er tuimelden een miljoen beelden in rond en ze werden aan de lopende band uitgespuwd. Een stukje schrijven was er even te veel aan. In drie treinen en een bus legde ik de – ruwe schatting – 560 km af tussen Zürich en Genova. Het koninginnestuk van de dag – misschien wel van heel mijn reis als het om treinroutes gaat – de adembenemende 4 uur en 20 minuten tussen Chur en Tirano. In de Bernina Express instappen heeft iets van de magie van de Hogwarts Express van Harry Potter, al ziet het er heel anders uit.

Zo dus. Let op de vlekkeloos gepoetste ramen tot aan het plafond. Panoramischer kan je het niet krijgen. Mijn gereserveerde plaats is geen raamplaats, maar wanneer de trein vertrekt, zit ik tot mijn verbazing moederziel alleen in deze wagon. Ik voel mij als een kind in een attractiepark en ga telkens verzitten van links naar rechts, afhankelijk van waar het uitzicht het mooist is. Bij de eerste halte in Filisur is het gedaan met deze pret en stappen er groepen in. Ze spreken allemaal Duits en lijken zowat allemaal van pensioenleeftijd. Het uitzicht uit de megaramen is ongeveer vanaf minuut 1 spectaculair en bijna iedereen heeft de hele tijd z’n gsm in de aanslag om foto’s te maken. Af en toe wordt via de intercom aangekondigd wat eraan komt en dan veren sommigen recht om vooral niks te missen. Ik zit in de voorlaatste wagon en ben daar heel blij om, want het geeft die bijzondere sensatie wanneer je plots de voorkant van de trein ziet die al de bocht om is. Op het 65m hoge Landwasser-viaduct ziet dat er zo uit (met wat raamreflecties).

Het weer is niet heel mooi en soms regent het een klein beetje. Met wat flarden mist erbij geeft dat een bijzonder sfeertje.

De Bernina Express rijdt eerst door de dalen tussen de bergen, maar dan klimt de trein steeds hoger. Je ziet diepe kloven naast het spoor gapen met kolkende rivieren op de bodem. Uiteindelijk moet de trein de Bernina-pas over en dan wordt het echt adembenemend. Je oren gaan ploppen en het gaat plots een stuk trager. Graag een gletsjer? Hier komt-ie.

Je ziet de toppen niet meer boven je uittorenen, je bent er bovenop, middenin. Het landschap is ruig, alpien.

Het volgende spektakel, Lago Bianco, bovenop de pas. De sfeer is ingetogen, een beetje mysterieus. We zijn nog altijd in Zwitserland, maar de namen van de haltes hebben al Italiaanse namen – Pontresina, Diavolezza (niks gevaarlijks daar, alleen wat koeien en een kabelbaantje) – en je ziet heel langzaam de architectuur veranderen: de kerktorens zien er anders uit, de ramen worden hoger en smaller en hebben typische houten luiken. Maar eerst Lago Bianco.

Helemaal boven, bij Alp Grüm, mogen we 10 minuutjes uitstappen. De ijle berglucht opsnuiven en ja, alweer foto’s maken. Van het meer van Poschiavo dat je in de diepte ziet liggen bijvoorbeeld. Welke kleur is dit? Smaragdgroen, turquoise, jade?

Het laatste hoogtepunt van de route is het cirkelvormige viaduct van Brusio. Geopend in 1908 en bestaande uit negen overspanningen van elk 10 meter. Om de hellingsgraad onder het maximum van 7% te houden rijdt de trein in een cirkel en daarna onder het eigen spoor door. Ziet er zo uit voor de trein op het viaduct is.

En zo wanneer hij erover rijdt.

Daarna zijn we bijna in Tirano. Wanneer de trein het stadje inrijdt, heeft hij geen eigen bedding meer en lijkt hij een tram die door de straten en tussen de huizen rijdt. En voilà, we zijn in Italië. Dat is onmiddellijk te merken, waarover later meer. Het is nog maar iets na de middag. Volgt nog een busrit van Tirano naar Colico, heel mooi doorheen het Valtellina-dal, met heuvel na heuvel waar kleine dorpjes tegenaan geplakt liggen. En een treinrit naar Milano, langsheen het Como-meer. Hier was ik jaren geleden op vakantie, prettig weerzien. En tot slot een treinrit naar Genova. Minder opmerkelijk, en intussen ben ik moe genoeg om het gewoon uit te zitten. In Genova krijsen meeuwen, zijn de straten nat, voelt het echt al zuidelijk voor deze noorderling en is het vochtig warm. De avond valt, gelukkig is het hotel vlakbij het station.

Bella Italia: ci sono quasi (dag 2)

De nacht heeft wat intermezzi, want ja, mijn vrees van gisteravond werd bevestigd: er snurkt iemand. Vermits ik mij aan de ‘women only’-kant van het capsulehotel bevind, moet het een vrouw zijn. Een zeurderige vrouwensnurk met een uithaaltje, naar boven toe. Niet leuk. Maar goed, het haalt mij in elk geval vroeg genoeg uit bed om om 7 uur op een nuchtere maag in het station te staan om mijn treinreis voor morgen te regelen. Het Reisezentrum is zo goed als leeg, de jonge vrouw aan het loket is in opleiding en wordt geschaduwd door een oudere dame die achter haar zit. En dan kom ik met mijn ambitieuze plan: de Alpen over met de Bernina Express tot in Italië, en daarna via Milaan naar Genua. Een spoorlijn die tot Unesco Werelderfgoed is uitgeroepen, die staat op mijn bucket list, natuurlijk. Niks dan superlatieven lees je erover: ze gaat over en door tientallen viaducten en tunnels, over het 65m hoge Landwasser-viaduct, ze beklimt pieken tot boven de 2000 m en als uitsmijter is er het spiraalvormige viaduct bij Brusio. Maar eerst die reservatie bemachtigen. Tot net over de Zwitserse grens lukt het allemaal prima, daar voorbij ligt terra incognita voor de twee loketdames. Ik zie ze bijna opgelucht ademhalen wanneer ik zeg dat ik het Italiaanse traject wel met de Italiaanse spoorwegen zal regelen morgen.

Wanneer ik naar buiten stap, wordt de stad wakker: de schoonmaker met zijn karretje in de catacomben van het station, het meisje in strakke zwarte broek en wit hemdje dat terrastafeltjes buiten zet langs een kade, de hip geklede vrouw op blokhakken met drie boeketten bloemen in de armen en de gedecideerde flair van iemand die iets in de culturele sector doet. Vroege ochtend in een stad, het doet mij altijd denken aan ‘Il est cinq heures, Paris s’éveille’ van Jaques Dutronc. Ik ontbijt op een bankje onder een boom langs het water. De zon klimt al boven de daken van de huizen uit. Zürich is een stad van hoeken en kantjes, doorkijkjes, trappen en hoogtes waar je plots uitzicht hebt. Een stad van fonteintjes ook. Mooie oude fonteintjes, met een versiering of een beeld erop, vaak met niet meer dan een bescheiden waterstraal. Bij de fontein met de vis die mij gisteren al opviel, komt een atletische man met grijzend haar zijn drinkbus vullen. Ik vraag hem of alle fonteinen in Zürich drinkbaar water hebben. Hij zegt dat het er zo’n 1200 zijn en ja, het water is overal drinkbaar, deze is trouwens zijn favoriet. En als water op een openbare plek in Zwitserland niet drinkbaar is, dan staat het vermeld. In België lijkt het me eerder andersom te zijn.

Ik heb gisteren een Zürich Card gekocht en kijk ernaar uit om de rest van deze dag op vertoon ervan overal gratis te kunnen binnenstappen. Bij de eerste stop gaat het al mis: de vrouw aan de kassa van het Kunsthaus zegt dat ik nog 23 CFH moet bijbetalen, bovenop de 27 die ik al uitgaf aan de Zürich Card. Mijn budgetbewustzijn protesteert, ik ga terug naar buiten, in mezelf mopperend dat je je nooit moet laten verleiden om dagpassen te kopen in steden: toeristenvoer waarmee je alleen wat inferieure attracties kan scoren en voor wat je echt wil gaan doen toch nog moet dokken. Geen kunst dan maar, misschien is het wel gewoon goed als ik mij vandaag buiten mijn evidente voorliefdes begeef. Ik dwaal rond en vergeet mijn bozigheid, kijk gefascineerd naar scholieren bij een verbazingwekkend mooi schoolgebouw. Ze hebben pauze en mogen blijkbaar een heel eind buiten het schoolterrein zwermen. Ze doen wat jongeren doen: roken, gsm’en, in groepjes klitten, met steentjes gooien. Ik geloof dat ze er geen boodschap aan hebben hoe mooi de omgeving is waarin ze studeren. Ik geloof dat ik niet anders was op hun leeftijd.

Ik kom bij Bürkliplatz bij het meer van Zürich en de steigers waar rondvaartboten vertrekken. Over 10 minuten gaat er één, in het Engels heet het mini cruise en ik zie dat ik hem gratis kan nemen met mijn Zürich Card. Het volgende anderhalf uur breng ik op het water door, de stad wordt kleiner achter ons, in de verte een ijle horizon waar de grijzen en blauwen van water en lucht in elkaar overgaan. Links en rechts op de heuvelachtige oevers liggen voorsteden van Zürich die iets van vakantie-resorts hebben. Af en toe stoppen we bij kleine waterstations en stappen er wat passagiers uit en in. Ik stel vast wat ik de rest van de dag overal zal zien: Zürichers, misschien bij uitbreiding Zwitsers, léven echt in hun steden. Ze rennen niet gehaast naar hun werk met een beker koffie in de hand. Nee, ze zitten gezellig te praten op kademuren, planten zich op een grasveld in een park en trekken hun schoenen uit. Ik zie een oudere man die onder wat bomen bij het water zijn t-shirt uittrekt, een pareo om zijn middel slaat, zijn shorts en onderbroek voor een zwembroek verwisselt en dan zijn krant gaat zitten lezen. Ik zie een vrouw die in badpak van een steiger glijdt en in het meer een eindje gaat zwemmen. Ik zie scholieren die rechtop staan op een vlot en dat met z’n allen voortbewegen met peddels, af en toe joelend, terwijl een sportleraar hen begeleidt op een kleiner vlot. Overal zie je mensen genieten. Overal zijn er ook plekken die daartoe uitnodigen. Deze stad lijkt over te lopen van sfeervolle publieke voorzieningen: ‘openbare stoelen’ op pleinen en in parken, mooi vormgegeven banken met groen er omheen, terrasjes onder bomen bij het water.

Na de cruise zwerf ik verder. Ik wil absoluut het Pavillon Le Corbusier zien en neem een bus die er in de buurt stopt. De eerste indruk is dat het met zijn losstaande dak en fel gekleurde vlakken een beetje aan een tankstation doet denken. Maar wat voor een tankstation. Binnen raak ik helemaal in de ban. Wat is het dat zo raakt aan de gebouwen van deze man. Ik kan het niet echt zeggen. Het prachtige spel van binnen- en buitenruimtes door de grote glaspartijen, de ingenieuze lijnen, strak en dan weer gebogen, de afwisseling van metaal en hout, het kleurgebruik. Ik blijf maar foto’s maken.

Stilaan treedt de Zürich-roes in: ik zie de botanische tuin van de universiteit met zijn halvemaanvormige serres en ook hier weer bakken sfeer, neem een bus en een tram (gratis met de Zürich Card!) en slaag er nog net voor sluitingstijd in om een vluchtig spoor door het Landesmuseum te trekken. Ik zie oude jurken en uniformen, veel geglazuurde tegelkachels, een vitrine vol Zwitserse horloges, een verzameling bizarre sledes in de vorm van een schoen, een vogel of met een monsterkop vooraan. Gisteren wees K., mijn reismaatje-voor-een-dag mij erop hoe goed Zwitsers zijn in architectuur en die blik vergezelt mij nu. Het Landesmuseum is een historisch gebouw waar een moderne betonnen doos aan is geplakt en de combinatie werkt wonderwel. Hierna kan de protestantse Grossmünster-kerk er ook nog wel bij, maar dan is het tijd om op het balkon van mijn tijdelijke thuis wat te eten en een stukje te schrijven. Vanavond op tijd in bed, hopend dat de snurkster intussen naar andere oorden verkast is. Morgen gaat de eerste trein om 6u38, richting Chur. Als het goed zit, komt de volgende aflevering uit Genova.

Bella Italia: vengo da te (dag 1)

Mijn reis begint uiterst netjes. Ik hoef zelfs niet door mijn lief zachtjes aangemaand te worden dat het nu echt wel tijd is om te vertrekken. Hij zet me af aan het station, ik voel me als een te zwaar geladen schip dat zo gaat kapseizen en mijn emoties halen even de bovenhand nu onze wegen voor het eerst sinds altijd een hele maand zullen scheiden. In trein 1 duik ik maar direct in mijn schrijfboekje om de vreemde droom op te schrijven die ik afgelopen nacht had: in het eerste huis dat we samen bewoonden probeerden we tevergeefs orde te scheppen en schoon te maken toen er plots rails door de kamer bleken te lopen en uit het niets een vrachttrein rakelings langs ons scheerde.

Mijn eerste overstap van twee is in Luik. Omdat ik er al te veel nare ervaringen heb gehad met gemiste aansluitingen naar het buitenland heb ik ruim overstaptijd voorzien. Kan niet mislopen. Of toch wel. De trein naar Frankfurt ‘ne circule pas aujourd’hui’. Die over een uur naar Keulen evenmin. In allerijl naar het infocentrum. ‘Neem de trein naar Verviers, dan Aken, dan Keulen, dan Mannheim …’ Etcetera. Ik haast me naar het perron waar net een trein naar Verviers gaat vertrekken, en mis hem. Terug naar het infocentrum. Er komt iets van de female warrior in mij naar boven. Doorstoten naar het internationaal loket, mij zachtjes aansluiten bij iemand die net aan de beurt is en hoorbaar dezelfde kant op moet als ik (‘sorry om me even op te dringen, maar kan u ineens ook een printje van die route voor me maken die u net aan meneer hebt gegeven?’). Yes!

Ik stap met een nieuwe route in de hand in een volgende trein naar Verviers. Wanneer ik mijn vracht van mijn rug laat glijden, spreekt een vrouw mij aan in het Engels. Na een paar vragen over en weer komen we tot de vaststelling dat we allebei naar Zürich moeten. Ik om er even te blijven, zij naar de luchthaven, om het vliegtuig te nemen naar Dubai, en daarna Kathmandu. We stappen in Verviers over op wat een boemeltje lijkt naar Aken. Daar hebben we geluk met een trein naar Keulen die we halen omdat hij wat vertraging heeft. In Keulen is het verwarring troef. Intussen hebben zich een heleboel reizigers opgehoopt die allemaal alternatieve routes moeten nemen. Mijn nieuwe reismaatje en ik spreken af om over ongeveer een kwartier weer samen te komen. Ik besef heel goed dat er geen enkele garantie is dat we elkaar nog terugzien. Uiteindelijk vinden we elkaar weer op een vol perron, in zware twijfel of we nu die trein naar Frankfurt zullen nemen of erop rekenen dat de trein naar Mannheim die beter zou zijn maar die plots niet meer op de infoborden te bespeuren is toch zal rijden. Op het laatste nippertje besluiten we niet in te stappen en haasten we ons nog maar een keer naar het infoloket. De oudere man die er zit, neemt ons met een monkellachje op en op mijn vraag of de trein naar Mannheim al dan niet rijdt, zegt hij bedaard ‘Oh it seems like it will.’ En nee, we moeten vooral niet uitstappen in Mannheim en ineens doorrijden naar het eindpunt Basel, waar we elke 20 minuten een trein naar Zürich kunnen nemen. Ik voel me nog maar een keer bevestigd in de overtuiging dat er niets boven geruststellende informatie verkregen van een levend mens gaat.

Na alle hobbels en overstappen kunnen we nu uren in één ruk doorrijden tot in Zwitserland. We worden een paar keer verjaagd van gereserveerde plaatsen, maar daarna wordt de trein leger en kunnen we verder praten. K. is Indische, heeft architectuur gestudeerd in Boston, is zich meer en meer gaan toeleggen op haar liefde voor theater en dans en is nu co-directrice van een klein theatergezelschap in Kathmandu. Ze schrijft, regisseert, acteert en heeft een gezin met twee jonge kinderen. Ze had een voorstelling in Basel een paar weken terug, en ze reisde daarna naar Brussel om vrienden te zien. Nu keert ze terug naar haar gezin. Het verbaast mij hoeveel raakpunten we hebben. Hoe ook ouders in Nepal bezorgd zijn over de eindeloze interneturen en het gamen van hun jonge kinderen, zoals ik dat ook ooit was. Hoe je hart en je passies volgen in plaats van carrière maken overal een thema is. Hoe verschillen in waarden tussen ouder wordende ouders en hun volwassen kinderen die intussen eigen gezinnen hebben verrassend gelijklopend klinken.

In Zürich Hauptbahnhof scheiden onze wegen. We besluiten contact te houden, wie weet kan ik haar ooit op het podium zien wanneer ze een volgende keer in Europa is. Plots ben ik weer alleen. Ik stap het station uit en voel de alleenheid als een lange jas over mijn schouders vallen. Een vreemde stad, niemand om de indrukken mee te delen. Auto’s, trams, bussen, mensen allemaal zonder aarzeling op weg naar ergens. Ik stap naar mijn eerste logeerplek, vind ze na een korte wandeling die door de zware rugzak en na een lange treindag inspannend voelt. Het is een zogenaamd capsulehotel. In een gang vol op elkaar gestapelde blokkendoosjes krijg ik er eentje met een gordijntje ervoor. De capsule is niet groter dan een éénpersoonsmatras, heeft een piepklein uitklaptafeltje, een spiegel, licht, stopcontact en wat haakjes aan de muur. Verder krijg ik een grote locker waar ik mijn spullen in kwijt kan. Het is een – relatief – goedkope formule in het dure Zwitserland. Ik word omringd door voornamelijk jonge mensen, maar ik voel me eigenlijk vaak prettiger tussen budgetreizigers dan tussen gezapige koppels die zich wat meer sterren kunnen veroorloven.

Ik ga nog even de stad in terwijl het langzaam donker wordt. Het valt mij op dat samen zijn – als koppel, gezin, vriendengroepje – de norm is en ik nu heel erg daarbuiten val. Het ene moment voelt het kaal, dan weer kan ik gewoon goed gezelschap zijn voor mezelf. Ik ben altijd wel een mensenkijker, maar nu ik alleen ben, treffen sommigen mij extra. Wat ze uitstralen, details aan kleren, kapsels, lichamen. Wanneer het helemaal donker is, keer ik terug naar mijn capsule. Berichtjes van vrienden en geliefden stromen hartverwarmend door de wifi. En er moet een stukje worden geschreven over de dag. Bij deze. Zo dadelijk gaat het lichtje uit. In de capsules rond mij is het al helemaal stil. Hopen dat er niemand gaat snurken.